ECLI:NL:CRVB:2014:338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo voor Roma gezin zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Roma gezin dat in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. Het gezin, bestaande uit ouders en acht kinderen, heeft in het verleden een verblijfsvergunning asiel gehad, maar deze is in 2007 ingetrokken. In 2009 heeft het gezin zich gemeld bij Bureau Jeugdzorg omdat zij in een bus sliepen en hun kinderen geen onderwijs genoten. Het gezin heeft vervolgens tijdelijke huisvesting gekregen via het Leger des Heils en de gemeente Papendrecht heeft een subsidietoekenning gedaan voor huur.
In oktober 2010 heeft het gezin een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht afgewezen, met de argumentatie dat het gezin een plek aangeboden had gekregen in een vrijheidsbeperkende locatie, wat door het college als adequate opvang werd beschouwd. Het gezin heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van het gezin tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna het gezin in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 29 januari 2014 geoordeeld dat het gezin geen aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo, omdat zij ten tijde van de aanvraag niet rechtmatig in Nederland verbleven. De Raad heeft daarbij ook de belangen van de kinderen in aanmerking genomen, maar concludeert dat de weigering van de toegang tot maatschappelijke opvang niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.