ECLI:NL:CRVB:2014:3379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
12-4540 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die zich op 6 april 2009 ziek meldde vanwege psychische en vermoeidheidsklachten. Appellante, geboren in 1992, volgde een MBO-2-opleiding en werkte deeltijd als schoonmaakster. Na een opname in de Jongerenkliniek en een aanvraag voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong, concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellante een zeer lichte verstandelijke beperking had, met structurele beperkingen in haar functioneren. De aanvraag werd op 16 februari 2011 afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard op 22 juli 2011.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij de medische onderbouwing werd onderschreven. Appellante stelde in hoger beroep dat zij arbeidsongeschikt was geworden bij het bereiken van de zeventienjarige leeftijd en dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv zijn onderzoek terecht had beperkt tot de vraag of appellante als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 17 oktober 2014 door de Centrale Raad van Beroep, met R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier.

Uitspraak

12/4540 WWAJ
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
3 juli 2012, 11/3458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1992, volgde een MBO-2-opleiding Zorg- en Welzijn en was daarnaast in deeltijd in dienstverband werkzaam als schoonmaakster. Zij heeft zich op 6 april 2009 in verband met psychische en vermoeidheidsklachten ziek gemeld. Van april 2009 tot eind 2009 was zij opgenomen in de Jongerenkliniek in [plaatsnaam]. Daarna heeft zij haar MBO-2-opleiding weer opgepakt, laatstelijk in de richting Facilitaire Dienstverlening, en heeft zij daarnaast voor vijftien uren in de week werkzaamheden verricht bij de catering van de Stichting [naam Stichting].
1.2.
Op 4 januari 2011 heeft appellante een aanvraag gedaan voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante op 26 januari 2011 onderzocht. Mede op grond van in de Jongerenkliniek uitgevoerd psychologisch en psychiatrisch onderzoek door GZ-psycholoog T.J. van der Kolk, onderscheidenlijk jeugdpsychiater L.H.M. Berg, waarvan verslag is gedaan in een brief van 29 oktober 2009, heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante een zeer lichte verstandelijke beperking heeft. Er is sprake van ziekte/gebrek vanaf de vroege jeugd, namelijk van leermoeilijkheden en herstel van ernstige psychische overbelasting. Dit leidt tot structurele, zij het lichte, beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante is aangewezen op eenvoudig werk, met enkelvoudige taken en veel overzicht, regelmaat en voorspelbaarheid. De combinatie van studie en stage lijkt te hoog gegrepen voor appellante. Bij minder belastende werkzaamheden is er geen indicatie voor een urenbeperking. Wel is appellante beperkt ten aanzien van onregelmatige werktijden en overwerk, samenhangend met haar behoefte aan regelmaat en voorspelbaarheid. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
26 januari 2011.
1.3.
Arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat appellante, op de op grond van artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong in acht te nemen beoordelingsdatum (zestien weken na de aanvraag, dus 25 april 2011), geen verlies aan verdiencapaciteit heeft.
1.4.
Bij besluit van 16 februari 2011 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven. In een door appellante overgelegde brief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige S. Lohmann, waaruit onder meer blijkt dat voor appellante een aanvraag is gedaan voor psychiatrische intensieve thuiszorg, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 2 april 2012, waarin deze te kennen geeft dat deze aanvraag niets afdoet aan de door het Uwv aangenomen belastbaarheid per bereiken van de leeftijd van achttien jaar.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan appellante in beroep had betoogd, de voor appellante geselecteerde functies op de datum in geding voldoende actueel waren. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 13 april 2011 voldoende heeft gemotiveerd dat appellante, gelet op haar in de FML vastgelegde mogelijkheden en beperkingen, geschikt is voor de geselecteerde functies.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij bij het bereiken van de zeventienjarige leeftijd, dan wel toen zij studeerde (tot oktober 2011) arbeidsongeschikt is geworden en dat gedurende 52 weken is gebleven. Appellante is ten gevolge van haar verstandelijke beperking, haar verhoogde kwetsbaarheid ten gevolge van haar psychiatrische stoornis en haar vermoeidheid meer en verdergaand beperkt met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen, in het bijzonder met betrekking tot het doelmatig en zelfstandig handelen en hoog handelingstempo. Voorts is ten onrechte geen reden voor een urenbeperking aanwezig geacht. Appellante heeft begeleiding in haar werksituatie nodig en acht zich ongeschikt voor het werken in het vrije bedrijf. Ter nadere onderbouwing van haar stellingen heeft appellante verwezen naar de eerder ingebrachte medische stukken en naar een in hoger beroep overgelegd rapport van een in september 2012 uitgevoerd diagnostisch onderzoek door GZ-psycholoog E. Horsting en psycholoog N. Yilan-Zeko, die hebben geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een stoornis binnen het autisme spectrum (PDD-NOS).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat het Uwv zijn onderzoek op grond van de aanvraag van appellante terecht beperkt heeft tot de vraag of appellante als jonggehandicapte als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is aan te merken. Daartoe diende het Uwv de vraag te beantwoorden of appellante aansluitend op de dag waarop zij zeventien jaar werd als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het voor haar in aanmerking te nemen maatmaninkomen te verdienen. Gelet op het tweede lid, in verbinding met het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 2:15 van de Wet Wajong heeft het Uwv voor de beoordeling van de aanvraag van appellante terecht tot uitgangspunt genomen dat zij ook op de datum gelegen zestien weken na de datum van aanvraag (25 april 2011) aan genoemde voorwaarden moet hebben voldaan.
4.2.
De rechtbank heeft deze vraag terecht ontkennend beantwoord. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische onderbouwing. In het in hoger beroep overgelegde rapport van Horsting en Yilan-Zeko ziet de Raad geen reden om tot een ander oordeel te komen. Naar aanleiding van dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 3 mei 2013 opgemerkt dat het rapport van Horsting en Yilan-Zeko weliswaar na de datum in geding tot stand is gekomen, maar dat het daarin beschreven beeld in hoofdlijnen ook op de datum in geding van toepassing is. Volgens de bezwaarverzekeringsarts levert het rapport echter geen feiten of omstandigheden aan op basis waarvan afgeweken dient te worden van de voor appellante op de datum in geding vastgestelde belastbaarheid. Het stellen van een nieuwe diagnose bij een onveranderd toestandsbeeld is daartoe niet voldoende. De Raad onderschrijft deze reactie.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad ten slotte van oordeel dat het bestreden besluit tevens berust op een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

HD