ECLI:NL:CRVB:2014:3379
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die zich op 6 april 2009 ziek meldde vanwege psychische en vermoeidheidsklachten. Appellante, geboren in 1992, volgde een MBO-2-opleiding en werkte deeltijd als schoonmaakster. Na een opname in de Jongerenkliniek en een aanvraag voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong, concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat appellante een zeer lichte verstandelijke beperking had, met structurele beperkingen in haar functioneren. De aanvraag werd op 16 februari 2011 afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard op 22 juli 2011.
De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij de medische onderbouwing werd onderschreven. Appellante stelde in hoger beroep dat zij arbeidsongeschikt was geworden bij het bereiken van de zeventienjarige leeftijd en dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv zijn onderzoek terecht had beperkt tot de vraag of appellante als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 17 oktober 2014 door de Centrale Raad van Beroep, met R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier.