ECLI:NL:CRVB:2014:335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
11-5014 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het risico van de betaling van WGA-uitkering door eigenrisicodraagster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een eigenrisicodraagster, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar verplichtte een bedrag van € 6.575,42 te betalen voor de WGA-uitkering van een werkneemster. De Raad constateerde dat het besluit van 7 mei 2010, waartegen appellante geen rechtsmiddelen had aangewend, in rechte onaantastbaar was geworden. Dit betekende dat appellante het risico van de betaling van de WGA-uitkering droeg, zoals voorgeschreven in de Wet WIA. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het bedrag op appellante had verhaald, aangezien zij de uitkering niet had betaald. Appellante voerde aan dat het risico niet van het Uwv naar haar kon worden overgedragen, omdat het verzekerde risico zich al had gerealiseerd. De Raad verwierp dit betoog en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning.

Uitspraak

11/5014 WIA
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juli 2011, 10/4169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. de Rooij, jurist rechtshulp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het Uwv aan mevrouw [naam werkneemster] (werkneemster), die ten tijde van haar ziekmelding op 16 augustus 2005 in loondienst was van appellante, een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij brief van 4 september 2007 heeft het Uwv een afschrift van dit besluit aan appellante doen toekomen. Bij besluit van 1 september 2009 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 14 februari 2010 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
1.2. Appellante is in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2010 (de in geding zijnde periode) eigenrisicodraagster geweest. Bij brief van 9 maart 2010 heeft het Uwv appellante een overzicht doen toekomen van de (ex)werknemers die op dat moment een WGA-uitkering ontvingen die voor risico van appellante komen. In dit overzicht is vermeld dat de uitkering van werkneemster voor risico van appellante komt.
1.3. Bij besluit van 7 mei 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat de in de periode van
1 januari 2010 tot 1 juni 2010 aan werkneemster betaalde WGA-uitkering voor risico van appellante komt en om die reden aan appellante wordt toegerekend. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante over de in geding zijnde periode een netto bedrag van € 6.575,42 aan het Uwv dient te betalen. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het risico van de aan werkneemster betaalde uitkering niet van het Uwv naar appellante kan worden overgedragen, omdat het verzekerde risico zich ten tijde in geding reeds had gerealiseerd, zodat, ook al zou het besluit van 27 mei 2010 in rechte vast staan, het verhaal van de aan werkneemster betaalde uitkering op appellante een geoorloofde oorzaak zou missen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat het besluit van 7 mei 2010 in rechte onaantastbaar is geworden, omdat appellante daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dit heeft tot gevolg dat appellante overeenkomstig artikel 82, eerste lid, en 84, eerste lid van de Wet WIA het risico van de betaling van de over de in geding zijnde periode aan werkneemster toegekende WGA-uitkering draagt. In artikel 83, derde lid, van de Wet WIA is dwingend voorgeschreven dat, indien de eigenrisicodrager de uitkering niet betaalt, het Uwv deze dient te betalen en de uitkering dient te verhalen op de eigenrisicodrager. Niet in geding is dat appellante de aan werkneemster over de in geding zijnde periode toekomende uitkering ten bedrage van € 6.575,42 niet heeft betaald, zodat het Uwv dit bedrag met toepassing van artikel 83, derde lid, van de Wet WIA terecht op appellante heeft verhaald.
4.2.
Het betoog van appellante dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden omdat dit in strijd zou zijn met een algemeen verzekeringsprincipe dat een reeds verwezenlijkt risico niet verzekerbaar is kan niet slagen. Nog daargelaten dat deze grond in wezen tegen het besluit van 27 mei 2010 is gericht, wijst de Raad op zijn uitspraak van
3 juli 2007 (ECLI:NL:2009:CRVB:BJ2544) waarin is geoordeeld dat dit betoog niet kan leiden tot het oordeel dat 75a, eerste lid, in verbinding met artikel 75b, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verbindende kracht zou missen. De Raad ziet geen aanleiding met betrekking tot de toepassing van de op de huidige zaak van toepassing zijnde artikelen 82, eerste lid, en 84, eerste lid van de WIA, die dezelfde strekking hebben als de voornoemde bepalingen van de WAO, tot een ander oordeel te komen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning

HD