ECLI:NL:CRVB:2014:3347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de overschrijding van de vermogensgrens. Appellanten ontvingen bijstand vanaf 20 januari 2004, maar er ontstond twijfel over hun recht op bijstand toen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een anonieme melding ontving dat appellant eigenaar zou zijn van een woning in Marokko met een waarde van circa € 80.000,-. Na een onderzoek door de sociale recherche werd vastgesteld dat appellant inderdaad geregistreerd stond als eigenaar van deze woning in het Kadaster.
Het college besloot op 6 december 2011 de bijstand van appellanten met ingang van 18 februari 2011 in te trekken, omdat zij beschikten over vermogen dat de toepasselijke vermogensgrens overschreed. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waartegen appellanten in hoger beroep gingen.
In hoger beroep voerden appellanten aan dat appellant geen onroerend goed in Marokko bezit en dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De Raad concludeerde dat de woning in het Kadaster op naam van appellant stond geregistreerd, wat de veronderstelling rechtvaardigt dat hij over deze woning beschikte of redelijkerwijs kon beschikken.
De Raad oordeelde dat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stelling te onderbouwen dat de woning geen onderdeel uitmaakte van hun vermogen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.