ECLI:NL:CRVB:2014:3337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13-1192 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van WW-uitkering na onjuiste invulling van werkbriefjes door zelfstandige

In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 22 juli 2002 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). De WW-uitkering werd beëindigd per 1 november 2004, nadat appellant had gemeld dat hij als zelfstandige aan de slag was gegaan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 6 november 2008 besloten om de uitkering te herzien en terug te vorderen, omdat appellant vanaf 1 januari 2003 volledig als zelfstandige werkzaam was geweest. Dit leidde tot een terugvordering van € 55.932,32 aan onverschuldigd betaalde uitkeringen.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere uitspraak op 9 december 2009 het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv handhaafde de terugvordering in een nieuwe beslissing op bezwaar op 18 januari 2010. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing.

In 2010 is er een project gestart om ZZP-dossiers te herbeoordelen, wat leidde tot een handleiding met toetsingscriteria. Appellant heeft in maart 2010 verzocht om herziening van de beëindiging van zijn WW-uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen door het Uwv op 28 februari 2011. De Bezwaaradviescommissie ZZP adviseerde om de herziening en terugvordering te handhaven, wat het Uwv deed in een beslissing op bezwaar van 18 april 2012.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant geen melding had gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige en de werkbriefjes onjuist had ingevuld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1192 WW
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 januari 2013, 12/2313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 22 juli 2002 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat appellant op 25 oktober 2004 bij het Uwv had gemeld dat hij volledig werkzaam zou zijn als zelfstandige, is zijn WW-uitkering met ingang van 1 november 2004 beëindigd.
1.2. Bij besluit van 6 november 2008 heeft het Uwv de WW-uitkering herzien en ingetrokken vanaf 30 december 2002 en in dat verband aan onverschuldigd betaalde uitkeringen een bedrag van € 55.932,32 teruggevorderd. Dat besluit was gebaseerd op een onderzoek waaruit bleek dat appellant vanaf 1 januari 2003 volledig als zelfstandige werkzaam was geweest. Appellant heeft tegen dat besluit van 6 november 2008 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 11 maart 2009 is dat bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld, welk beroep door de rechtbank bij uitspraak van 9 december 2009 gegrond is verklaard. Het Uwv heeft vervolgens op 18 januari 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar gegeven. Het eerder teruggevorderde bedrag van € 55.932,32 is daarbij gehandhaafd. Tegen het besluit van 18 januari 2010 heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
2.
Uit een onderzoek van de Nationale ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project ‘Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering’ is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP’ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding).
3.1.
Appellant heeft in verband daarmee op 28 maart 2010 het Uwv verzocht om herziening van de beëindiging van de WW-uitkering per 30 december 2002. Nadat het verzoek van appellant voor advies was voorgelegd aan de zogenoemde toetsingscommissie ZZP, heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2011, in navolging van het advies van die commissie, het verzoek van appellant afgewezen. Het Uwv overwoog daartoe dat uit onderzoek was gebleken dat appellant niet per 1 november 2004 maar per 1 januari 2003 als zelfstandig ondernemer werkzaam was en dat hij geen melding had gemaakt van de werkzaamheden vanaf 1 januari 2003, zodat het Uwv niet kan worden verweten appellant niet of onjuist te hebben ingelicht over de juiste wijze van het invullen van gewerkte uren als zelfstandig ondernemer. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat uit de vraagstelling op de werkbriefjes en de ruimte voor de invulling van gewerkte uren voor appellant duidelijk had moeten zijn dat hij melding had moeten maken van zijn werkzaamheden. Bij twijfel of onduidelijkheid had hij informatie bij het Uwv kunnen inwinnen. Op die mogelijkheid was hij bij de toekenning van de uitkering gewezen.
3.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 februari 2011. In dat verband is appellant gehoord door de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP. Deze commissie heeft op 16 april 2012 geadviseerd om de herziening en de terugvordering te handhaven. Daartoe heeft de commissie onder meer overwogen dat niet is gebleken dat de verzwijging van de door appellant verrichte werkzaamheden een gevolg is van onvoldoende adequate informatie van de zijde van het Uwv, nu geen informatie nodig is voor de correcte beantwoording van de vraag of in een bepaalde periode is gewerkt en zo ja, voor hoeveel uur. Daarbij werd verder van belang geacht dat appellant de werkzaamheden in het geheel niet op de werkbriefjes heeft opgegeven. Onder verwijzing naar dit advies en de onderbouwing daarvan, heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 18 april 2012 (bestreden besluit) de herziening en de terugvordering gehandhaafd.
4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar onderdeel 2.1 van de Handleiding heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van appellant dient te worden afgewezen omdat hij geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige en hij geen uren als zelfstandige heeft gemeld op de werkbriefjes. Appellant heeft ook nooit toestemming gevraagd om met behoud van zijn WW-uitkering te starten als zelfstandige dan wel op andere wijze gemeld dat hij weer als zelfstandige aan de slag ging.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ter zitting heeft appellant erkend dat hij de werkbriefjes onjuist heeft ingevuld. Hij stelt zich niet langer op het standpunt dat hij onjuist of onvolledig is voorgelicht daar het Uwv, maar meent dat door zijn eigen inspanningen eerder een einde aan de uitkeringssituatie is gekomen dan wanneer hij had geprobeerd om door middel van solliciteren werk in loondienst te verwerven. Appellant is van mening dat het Uwv op de een of andere manier uitdrukking moet geven aan de waardering voor die inspanningen. De Handleiding biedt echter geen mogelijkheid om op deze grond het verzoek van appellant te honoreren.
5.2.
Vanwege het hiervoor onder 5.1 weergegeven, ter zitting ingenomen, gewijzigde standpunt van appellant behoeven de eerder door hem in hoger beroep aangevoerde gronden geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak komt voor een bevestiging in aanmerking.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal

HD