ECLI:NL:CRVB:2014:3337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van WW-uitkering na onjuiste invulling van werkbriefjes door zelfstandige
In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 22 juli 2002 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). De WW-uitkering werd beëindigd per 1 november 2004, nadat appellant had gemeld dat hij als zelfstandige aan de slag was gegaan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 6 november 2008 besloten om de uitkering te herzien en terug te vorderen, omdat appellant vanaf 1 januari 2003 volledig als zelfstandige werkzaam was geweest. Dit leidde tot een terugvordering van € 55.932,32 aan onverschuldigd betaalde uitkeringen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere uitspraak op 9 december 2009 het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv handhaafde de terugvordering in een nieuwe beslissing op bezwaar op 18 januari 2010. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing.
In 2010 is er een project gestart om ZZP-dossiers te herbeoordelen, wat leidde tot een handleiding met toetsingscriteria. Appellant heeft in maart 2010 verzocht om herziening van de beëindiging van zijn WW-uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen door het Uwv op 28 februari 2011. De Bezwaaradviescommissie ZZP adviseerde om de herziening en terugvordering te handhaven, wat het Uwv deed in een beslissing op bezwaar van 18 april 2012.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant geen melding had gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige en de werkbriefjes onjuist had ingevuld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.