ECLI:NL:CRVB:2014:3325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant ontving sinds 19 juli 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft de bijstand van de appellant per 1 februari 2012 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de appellant niet had gemeld dat hij zijn woonplaats niet meer had in de uitkeringsgemeente. Dit leidde tot een onderzoek door de Sociale Recherche Twente, die concludeerde dat de appellant feitelijk niet meer op het opgegeven adres woonde.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij de verklaring van de appellant tijdens het verhoor door de sociale recherche als leidend beschouwde. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij uit onmacht en verwarring deze verklaring heeft ondertekend en dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres verbleef. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant in de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 juli 2011 geen recht had op bijstand, omdat hij niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. De door de appellant overgelegde bewijsstukken waren niet voldoende om zijn stelling te onderbouwen.
De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De financiële situatie van de appellant biedt geen aanleiding om van terugvordering af te zien, aangezien de regels omtrent de beslagvrije voet bescherming bieden in geval van invordering. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier.