ECLI:NL:CRVB:2014:3317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
12-6655 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huur en energiekosten tijdens verblijf in GGZ-kliniek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellant, die sinds april 2011 in een GGZ-kliniek verbleef, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om de huur en energiekosten van zijn woning door te betalen tijdens zijn verblijf. De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur, omdat de moeder van de appellant deze kosten rechtstreeks aan de verhuurder en energieleverancier betaalde. De Raad oordeelde dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand was aangevraagd zich feitelijk niet voordeden voor de appellant, aangezien zijn moeder de betalingen deed. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep, stellende dat de betalingen van zijn moeder als een lening moesten worden beschouwd. De Raad bevestigde echter dat de kosten niet voor de appellant bestonden, en dat de betalingen van zijn moeder niet relevant waren voor de toekenning van bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6655 WWB
Datum uitspraak: 30 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 november 2012, 12/548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Paffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak met reg.nr. 13/2591 WWB plaatsgevonden op 19 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. A.W.J. van der Meer, advocaat en kantoorgenoot van mr. Paffen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Euser. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was sinds april 2011 opgenomen in een kliniek van BoumanGGZ en vanaf
8 juli 2011 bij BoumanGGZ te [plaatsnaam]. Hij ontving van 6 april 2007 tot en met
13 september 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aanvankelijk naar de norm voor een alleenstaande en sinds 1 juni 2011 naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft.
1.2.
Op 14 oktober 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor doorbetaling van de huur en de energiekosten van zijn woning tijdens zijn verblijf bij BoumanGGZ.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen op de grond dat, nu de moeder van appellant rechtstreeks de huur en energiekosten van appellant betaalt, geen noodzaak bestaat om bijstand te verlenen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft
- samengevat - aangevoerd dat de betalingen van zijn moeder het karakter van een geldlening hebben en hij deze bedragen terugbetaalt dan wel dient terug te betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Niet in geschil is dat de moeder van appellant ten tijde van de aanvraag de huur en de energiekosten van appellant rechtstreeks betaalde aan de verhuurder en de energieleverancier. Dit betekent dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand was aangevraagd zich voor appellant feitelijk niet voordeden. Dat de betalingen van de moeder aan de verhuurder en de energieleverancier het karakter van een geldlening aan appellant zouden hebben gehad, doet er, wat daar ook van zij, niet aan af dat niet appellant maar zijn moeder feitelijk de huur en energiekosten aan de leveranciers voldeed.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.W. Munneke

HD