ECLI:NL:CRVB:2014:331
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.J.A. Kooijman
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en verzwegen bankrekeningen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellanten, die sinds 19 mei 1995 bijstand ontvingen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weesp ongegrond verklaarde. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een anonieme melding dat appellante huishoudelijk werk verrichtte. De sociale recherche voerde een uitgebreid onderzoek uit, inclusief observaties en het inwinnen van bankgegevens, wat leidde tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun werkzaamheden en van bankrekeningen in Marokko.
Het college besloot op 16 november 2010 de bijstand van appellanten met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten stelden dat zij voldoende bewijs hadden geleverd voor hun recht op bijstand, maar de Raad oordeelde dat de door hen overgelegde gegevens onvoldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat appellanten niet in staat waren om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstand in de betreffende periode, mede door het ontbreken van een deugdelijke administratie van hun werkzaamheden en de aanwezigheid van bankrekeningen met een saldo dat de vermogensgrens overschreed.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 4 februari 2014.