ECLI:NL:CRVB:2014:3295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
13-507 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing functieonderhoud in het kader van de Politiewet 2012

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een politieambtenaar, had verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie, omdat hij van mening was dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van de voor hem geldende functietypering. De korpschef van politie had de aanvraag afgewezen, met de stelling dat de werkzaamheden van de appellant binnen de bestaande functietypering vielen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de aard en omvang van de werkzaamheden van de appellant, die onder andere het begeleiden van studenten in hun praktijkdeel van de opleiding omvatten, wezenlijk afweken van de functietypering. De Raad verwierp de argumenten van de korpschef en oordeelde dat de werkzaamheden van de appellant niet konden worden geschaard onder de hoofdbestanddelen van zijn functie. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag om functieonderhoud toegewezen. Tevens is de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.435,- bedroegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste functietypering en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke werkzaamheden van politieambtenaren in het kader van hun functie.

Uitspraak

13/507 AW
Datum uitspraak: 9 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2012, 12/2286 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Burghout en mr. H.G.J. Breuer.

OVERWEGINGEN

1.1. Nadat de korpschef appellant kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie het voornemen had de functie van Generalist/005/07 als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellant aan te merken, heeft appellant verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.2. Bij besluit van 21 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit), heeft de korpschef de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat en voor zover thans van belang, ten grondslag dat appellant gedurende de referteperiode studenten heeft begeleid, maar dat de werkzaamheden die hij in dat kader heeft verricht passen binnen de taak ‘Begeleidt in het dagelijkse werk van de medewerker Basispolitiezorg bij de uitoefening van de taken’. Deze taak vormt een bestanddeel van de functietypering van Generalist/005/07 onder het hoofdbestanddeel ‘Overige taken’.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 2, tweede lid, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode - dit is de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 - feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het hoofdbestanddeel (minimaal 50%) van de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellant ten tijde van belang werkzaamheden waren ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding van studenten aan de politieacademie. Evenmin is in geschil dat tot die werkzaamheden onder meer behoorden het voeren van gesprekken met studenten in het kader van het zogenoemde ‘Houdings-Beoordelingsinstrument’ (HBI), het opmaken van HBI-formulieren, het voeren van gesprekken met studenten over hun functioneren op straat en in het bureau, het dragen van zorg voor deze studenten, het actief coachen van studenten op straat als voorbereiding op examens en het voor examinering aftekenen van werkstukken en leeropdrachten.
3.3.
De Raad is met appellant van oordeel dat de aard en omvang van deze werkzaamheden van appellant wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functietypering en niet kunnen worden geschaard onder het hoofdbestanddeel ‘Overige taken’ en het bestanddeel ‘Begeleidt in het dagelijkse werk van de medewerker Basispolitiezorg bij de uitoefening van de taken’. De stelling van de korpschef dat geen wezenlijk verschil bestaat tussen het begeleiden van studenten en het begeleiden van beginnende agenten, treft geen doel. Het merendeel van de onder 3.2 genoemde werkzaamheden van appellant ziet specifiek op de opleiding van studenten. Deze studenten kunnen in dit opzicht niet op één lijn worden geplaatst met de - in de functietypering genoemde - medewerkers Basispolitiezorg, die immers hun opleiding al hebben voltooid. Dat ook medewerkers Basispolitiezorg in voorkomende gevallen nog begeleiding behoeven en krijgen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de eindverantwoordelijkheid van de opleiding van de studenten niet bij appellant maar bij de politieacademie lag, betekent voorts niet dat appellant ten aanzien van de studenten geen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afweken van de voor hem geldende functie.
3.4.
Uit 3.2 en 3.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het besluit van 21 oktober 2011 herroepen, de aanvraag om functieonderhoud toewijzen in die zin dat aan de voor appellant geldende functiebeschrijving wordt toegevoegd ‘draagt bij aan de opleiding van studenten in het kader van het praktijkdeel van hun politieopleiding’ en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.
Tot slot bestaat aanleiding om de korpschef te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tot een bedrag van € 487,- voor verleende rechtsbijstand, en in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 974,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-, eveneens voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 april 2012;
- herroept het besluit van 21 oktober 2011, wijst de aanvraag om functieonderhoud toe in die
zin dat aan de voor appellant geldende functiebeschrijving wordt toegevoegd ‘draagt bij aan
de opleiding van studenten in het kader van het praktijkdeel van hun politieopleiding’ en
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 april 2012;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 388,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.435,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C. Moustaine

HD