ECLI:NL:CRVB:2014:3294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
13-674 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot functieonderhoud door de korpschef van Politie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2014, gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag tot functieonderhoud door de korpschef van Politie. De appellanten, werkzaam als docenten rijvaardigheid, hadden verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie, omdat zij meenden dat hun feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afweken van hun functiebeschrijving. De korpschef had echter de aanvragen afgewezen, stellende dat de werkzaamheden van appellanten niet wezenlijk afweken van de functieomschrijving. De rechtbank Amsterdam had de beroepen van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

De Raad beoordeelt of de appellanten aannemelijk hebben gemaakt dat hun werkzaamheden in de referteperiode wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. De Raad concludeert dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij een volledig nieuwe opleiding hebben ontwikkeld, maar dat hun werkzaamheden passen binnen de bestaande functietypering. De Raad volgt de korpschef in zijn standpunt dat de werkzaamheden van appellanten ondersteunend zijn aan de bestaande rijopleiding en dat de toevoegingen die zij hebben gedaan niet leiden tot een wezenlijke afwijking van hun functie.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 oktober 2014.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 oktober 2014
13/674 AW, 13/675 AW, 13/676 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 december 2012, 12/2218, 12/2219 en 12/2220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1], [appellant 2] te [woonplaats 2],[appellant 3] te [woonplaats 3] (appellanten)
de korpschef van Politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. J. van Overdam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Overdam. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout en mr. H.G.J. Breuer.

OVERWEGINGEN

1.1. Nadat de korpschef appellanten kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie het voornemen had de functie van Specialist /009/08 als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellanten aan te merken, hebben appellanten verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.2. Bij besluiten van 21 oktober 2011 heeft de korpschef de aanvragen om functieonderhoud afgewezen. Bij besluiten van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellanten ongewijzigd vastgesteld op de functie Specialist/009/08. De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij besluiten van 3 april 2012 (bestreden besluiten), conform het advies van de adviescommissie, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 2, tweede lid, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment in de referteperiode (dit is de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011) feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Is dit niet het geval, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag af.
3.2.
In geschil is het antwoord op de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellanten in de referteperiode wezenlijk afweken van de functiebeschrijving.
3.3.
Appellanten zijn docent rijvaardigheid en houden zich bezig met het ontwikkelen van specialistische rijopleidingen en specifiek lesmateriaal daarvoor. Appellanten menen dat de enkele omstandigheid dat vanuit de Politie Academie een basisrijopleiding wordt aangeboden niet betekent dat geen sprake kan zijn van het zelfstandig ontwikkelen van een volledige specialistische opleiding die daarop aansluit. Appellanten verwijzen naar de in de referteperiode ontwikkelde maatwerkopleidingen Motor Opleiding Arrestatie Team (MOAT), de Waterwerper en de Burger Opleiding Motor ME Verkenner/Recherche. Voorts noemen appellanten het ontwikkelen van een voorlichtingsfilm, angstbegeleiding en het aanleren van arrestatievaardigheden. Deze werkzaamheden ontbreken volgens hen in de typering van de functie.
3.4.
Volgens de korpschef zijn de door appellanten ontwikkelde opleidingen en lesmateriaal gebaseerd op de basisopleiding rijvaardigheid, welke opleiding landelijk is vastgesteld. In specifieke gevallen wordt van appellanten verwacht dat zij maatwerk leveren en ‘verder invulling geven aan de opleiding’. Deze werkzaamheden zijn van ondersteunende aard en passen in de functietypering. Van het ontwikkelen van een volledige nieuwe opleiding is volgens de korpschef geen sprake.
3.5.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van het ontwikkelen van een volledig nieuwe opleiding. De rechtbank heeft de korpschef kunnen volgen in zijn standpunt dat aan de bestaande rijopleiding specifieke onderdelen worden toegevoegd en daarmee wordt gekomen tot een maatwerkopleiding. Appellanten maken daarbij zonodig gebruik van bestaande kennis binnen andere vakgebieden. Dit brengt mee dat de werkzaamheden, waaronder het maken van een voorlichtingsfilm, voldoende tot uitdrukking zijn gebracht in het van de functietypering deel uitmakende bestanddeel “draagt bij aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied” en het bestanddeel “draagt kennis van het vakgebied over, onder meer door het samenstellen van handboeken, het geven van voorlichting, het vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden als docent”.
3.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij werkzaamheden verrichten op een meeromvattend vakgebied bestaande uit het ontwikkelen van rijopleidingen voor meerdere typen voertuigen en voor diverse afdelingen, als ook angstbegeleiding en arrestatievaardigheden. De rechtbank heeft het standpunt van de korpschef kunnen volgen dat in het gehanteerde systeem van functietypering pas sprake is van een meeromvattend werkgebied indien de werkzaamheden betrekking hebben op meerdere vakgebieden. Daarvan is geen sprake nu appellanten docent rijvaardigheid zijn en het ontwikkelen van opleidingen en lesmateriaal vanuit deze hoedanigheid en invalshoek geschiedt. De enkele omstandigheid dat daarbij ook (politie-)vaardigheden op ander gebied aan de orde komen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het gaat immers om rijopleidingen die op het politiewerk zijn toegespitst. Een en ander brengt mee dat de werkzaamheden van appellanten vallen binnen het bestanddeel “verricht werkzaamheden op een specifiek vakgebied (...)”
.
3.7.
Het hoger beroep van appellanten slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C. Moustaine

HD