ECLI:NL:CRVB:2014:3274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- E.W. Akkerman
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Recht op een uitkering op grond van de Wet WIA en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak gaat het om het recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak doet in hoger beroep. Appellant had eerder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aangevochten, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 24 mei 2010 recht had op een uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Het Uwv had in een eerder besluit, dat op 7 juli 2011 werd genomen, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv stelde dat appellant geschikt was voor passende functies, ondanks een verlies aan verdiencapaciteit van 51,98%.
De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere uitspraak de conclusies van een door haar ingeschakelde neuroloog gevolgd, die oordeelde dat appellant lichte beperkingen had, maar in staat was om 8 uur per dag te werken. Appellant was het niet eens met deze conclusie en had in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte het advies van de deskundige om een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten niet had opgevolgd. In hoger beroep heeft appellant ook een rapport van een psychiater ingebracht, waarin werd gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt zou zijn.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht de deskundige heeft gevolgd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van dit oordeel af te wijken. De Raad concludeert dat de medische beperkingen zoals vastgesteld door het Uwv juist zijn en dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.