ECLI:NL:CRVB:2014:3262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
12-6288 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning studiefinanciering en proceskostenvergoeding na bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de toekenning van studiefinanciering aan appellante, die haar bezwaar had ingediend tegen een eerder besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Raad had eerder op 31 juli 2013 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2013:1260) en verwees naar deze uitspraak voor de feiten die aan de beslissing ten grondslag lagen.

De Minister had op 8 november 2013 een nieuw besluit genomen, waarbij aan appellante studiefinanciering werd toegekend voor de periode van juli 2011 tot en met juni 2012. Appellante gaf aan dat met deze toekenning en de daaropvolgende nabetaling aan haar bezwaren was tegemoetgekomen. Ze verzocht om bevestiging van haar recht op studiefinanciering en om vergoeding van haar proceskosten in zowel de eerste als de hoger beroepsprocedure.

De Raad oordeelde dat het besluit van de Minister volledig voldeed aan de bezwaren van appellante, waardoor dit besluit niet in de beoordeling van het hoger beroep werd betrokken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de Minister tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 264,- bedroegen. Tevens werd bepaald dat de Minister het griffierecht van € 157,- aan appellante diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 september 2014.

Uitspraak

12/6288 WSF
Datum uitspraak: 25 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
10 oktober 2012, 12/3341 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 31 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1260) een tussenuitspraak gedaan.
De Minister heeft een nader besluit van 8 november 2013 ingezonden.
Appellante heeft haar zienswijze gegeven op dit besluit.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 31 juli 2013 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2.
Bij besluit van 8 november 2013 heeft de Minister - voor zover hier van belang - aan appellante alsnog studiefinanciering toegekend over de periode juli 2011 tot en met juni 2012.
3.
Appellante heeft te kennen gegeven dat met de toekenning over de periode juli 2011 tot en met juni 2012, en de daarop gevolgde nabetaling, aan haar bezwaren is tegemoetgekomen. Zij heeft verzocht haar recht op studiefinanciering in deze periode te bevestigen en om vergoeding van haar proceskosten in beroep en in hoger beroep.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit overweging 4.5 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
4.2.
Met het besluit van 8 november 2013 is geheel aan het bezwaar van appellante tegemoetgekomen zodat dit besluit, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb, niet in de beoordeling in hoger beroep wordt betrokken.
4.3.
Aanleiding bestaat de Minister te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep, bestaande uit verletkosten. Deze kosten worden begroot op € 130,- in beroep en op € 134,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 maart 2012;
  • veroordeelt de Minister in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 264,-;
  • bepaalt dat de Minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde
  • griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Boer

CVG