ECLI:NL:CRVB:2014:3220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
12-5721 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van ambtenaar na verbetertraject

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders van Goirle is ontslagen wegens ongeschiktheid. De appellant, die sinds 17 september 2007 op detacheringsbasis werkzaam was, werd in maart 2009 in dienst genomen na een assessment dat ontwikkelpunten aan het licht bracht. Gedurende zijn dienstverband vonden meerdere beoordelingsgesprekken plaats, waaruit bleek dat de appellant niet naar verwachting functioneerde. Ondanks de geboden verbeterkansen, waaronder een opleidings- en coachingstraject, bleef de appellant achter in zijn ontwikkeling. Het college besloot uiteindelijk om hem met ingang van 13 augustus 2011 eervol ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit ontslag ongegrond, en oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik had kunnen maken. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn zienswijze herhaalde en stelde dat hij niet ongeschikt was, omdat hij niet slechter functioneerde dan bij aanvang van zijn aanstelling. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, en oordeelde dat de appellant voldoende kansen had gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De Raad wees erop dat de verwachtingen van het college bij de aanstelling niet betekenden dat ontslag wegens ongeschiktheid niet mogelijk was.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 oktober 2014. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5721 AW
Datum uitspraak: 2 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
14 september 2012, 11/6077 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Goirle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.J. Hooymayers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. M.J.M. Schoonhoven, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hooymayers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Schoonhoven en drs. C. Zwartendijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was vanaf 17 september 2007 op detacheringsbasis bij de gemeente Goirle werkzaam in de functie van [naam functie 1] met de module [naam functie 2]. Het college heeft appellant met ingang van 1 maart 2009 in die functie aangesteld. Voorafgaand aan de aanstelling heeft een assessment plaatsgevonden. De uitkomst daarvan was dat appellant een benoembare kandidaat voor de functie was, maar dat er ontwikkelpunten waren die aandacht verdienen.
1.2. Op 31 augustus 2009, 29 december 2009, 21 juni 2010 en 28 december 2010 hebben beoordelingsgesprekken plaatsgevonden. De conclusie van de beoordeling van 21 juni 2010 is dat appellant niet naar verwachting functioneert. Appellant wordt in de gelegenheid gesteld om de komende zes maanden te laten zien dat hij in staat is zijn functie naar verwachting te vervullen. Daarbij is meegedeeld dat, als blijkt dat geen of weinig verbetering aan de dag wordt gelegd, het ontheffen uit de functie van [naam functie 2] tot de mogelijkheden behoort. De conclusie van de beoordeling van 28 december 2010 is dat appellant te weinig verbetering heeft laten zien en dat een procedure zal worden gestart om hem te ontheffen uit de functie van [naam functie 2] door het verlenen van ontslag wegens ongeschiktheid.
1.3. Na een voornemen daartoe te hebben geuit, waarover appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 13 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 oktober 2011 (bestreden besluit), appellant met ingang van 13 augustus 2011 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid als bedoeld in artikel 8:6 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling / Uitwerkingsovereenkomst.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat, gegeven de inhoud van de vier vaststaande beoordelingen en het gevolgde maar niet geslaagde verbetertraject, vast staat dat sprake is van ongeschiktheid van appellant anders dan op grond van ziekte of gebreken. Nu appellant voldoende verbeterkans is gegeven, heeft het college volgens de rechtbank in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het geven van ontslag gebruik kunnen maken.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij in hoofdzaak verwezen naar zijn zienswijze en wat hij in de bezwaar- en in de beroepsfase naar voren heeft gebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het ontslag van appellant kan standhouden is juist. De Raad verenigt zich in grote lijnen met de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust en verwijst daarnaar. Wat appellant bij wijze van de herhaling in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.
Ter zitting heeft appellant beklemtoond dat het college er ten tijde van de aanstelling van op de hoogte was dat hij zich op bepaalde punten diende te ontwikkelen, maar hem niettemin heeft aangesteld in en dus geschikt achtte voor de functie van [naam functie 1] met de module [naam functie 2]. Omdat uit de beoordelingen niet naar voren is gekomen dat hij slechter is gaan functioneren dan bij aanvang van de aanstelling, kan volgens appellant van ongeschiktheid voor de functie geen sprake zijn. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Het college heeft appellant aangesteld in de verwachting dat hij zich zodanig zou ontwikkelen dat hij de functie binnen afzienbare termijn naar tevredenheid zou kunnen vervullen. Dit brengt niet mee dat appellant niet, bij het niet uitkomen van die verwachting, wegens ongeschiktheid voor de functie zou kunnen worden ontslagen.
4.3.
Ter zitting heeft appellant verder naar voren gebracht dat hij door het college onvoldoende is begeleid om zijn functioneren aan de hand van de in het assessment benoemde ontwikkelpunten te verbeteren. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld op kosten van de gemeente een op deze ontwikkelpunten gericht opleidings- en coachingstraject te volgen. Appellant heeft dit traject in oktober 2009 afgerond. Voorts heeft het college ter zitting, onder verwijzing naar de verslagen van het wekelijkse werkoverleg tussen appellant en zijn leidinggevende en de beoordelingen, overtuigend uiteengezet dat appellant van aanvang af zogeheten ‘coaching on the job’ is geboden.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.K. Dekker

HD