Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Mathoerapersad, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een faillissementsuitkering. De appellant had een arbeidsovereenkomst met een werkgever die op 20 december 2011 in staat van faillissement was verklaard. Voorafgaand aan het faillissement hadden appellant en de werkgever op 2 september 2011 een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin was overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd per 19 augustus 2011.
De appellant stelde in hoger beroep dat de arbeidsovereenkomst pas op 22 december 2011 was beëindigd door opzegging door de curator en dat hij de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk had vernietigd met een brief van 28 oktober 2011. De Raad oordeelde dat de brief de werkgever niet had bereikt, waardoor de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig was. Het Uwv had terecht de vaststellingsovereenkomst als uitgangspunt genomen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de datum van beëindiging was dus 19 augustus 2011.
De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had gehandeld en dat de appellant niet benadeeld was door de keuze van de datum. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.