ECLI:NL:CRVB:2014:3202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
12-5009 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vervoersvoorziening op grond van de Wet WIA en de rol van de scootmobiel

In deze zaak gaat het om de toekenning van een vervoersvoorziening op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die een scootmobiel heeft gekregen gefinancierd uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), verzoekt om een vergoeding voor de aanpassing van zijn auto naar volledige handbediening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat zij van mening is dat de scootmobiel een adequate vervoersvoorziening is voor appellant om naar zijn werk te reizen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank het geschil te beperkt heeft opgevat en dat zijn aanvraag ook betrekking had op de aanpassing van zijn auto. Hij heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat hij auto rijdt en dat hij deze wil laten aanpassen. Appellant heeft ook gewezen op de moeilijkheden die hij ondervindt bij het reizen, vooral met betrekking tot de Erasmusbrug, die hij moet oversteken om op zijn werk te komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de uitlating van appellant tegenover de verzekeringsarts niet kan worden gezien als een aanvraag voor de vergoeding van de aanpassing van zijn auto. De Raad heeft vastgesteld dat de scootmobiel, gezien de afstand tussen de woning van appellant en zijn werkplek, een adequate voorziening is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5009 WIA
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juli 2012, 11/5187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Voor appellant is
mr. Hüsen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Op een aanvraag van appellant om toekenning van een vervoersvoorziening op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) voor het bereiken van zijn werk heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2011 afwijzend beslist. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat bij beslissing op bezwaar van 24 oktober 2011 (bestreden besluit) door het Uwv ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat appellant een scootmobiel nodig heeft om zich in en om zijn huis te bewegen, welke verstrekt kan worden op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en tevens gebruikt kan worden om naar zijn werk te gaan. Voor dit laatste is naar de mening van het Uwv geen bijzondere vervoersvoorziening op grond van de Wet WIA nodig, omdat appellant niet is aangewezen op gesloten vervoer en de afstand tussen zijn woning en zijn werkplek minder dan zes kilometer bedraagt.
1.2. Appellant heeft in december 2011 de beschikking gekregen over een scootmobiel, gefinancierd uit de WMO.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ter zitting geuite wens van appellant om een vergoeding te verkrijgen van de kosten van aanpassing van diens auto naar volledige handbediening, buiten de omvang van het geding viel, omdat de aanvraag van appellant daarop geen betrekking had. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een scootmobiel de goedkoopste adequate voorziening is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank het geschil te beperkt heeft opgevat, omdat zijn aanvraag wel degelijk mede betrekking had op vergoeding van de kosten van het aanpassen van zijn auto naar volledige handbediening. In dat kader heeft hij erop gewezen dat de verzekeringsarts die heeft beoordeeld of bij hem sprake was van beperkingen als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek, in zijn rapport van
4 augustus 2011 heeft opgemerkt dat appellant auto rijdt (automaat) en deze naar volledige handbediening wil laten aanpassen. Appellant heeft verder herhaald dat niet is gemotiveerd dat hij niet is aangewezen op gesloten vervoer, noch dat hij in staat geacht moet worden met een scootmobiel naar zijn werk te reizen. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij over de Erasmusbrug moet om naar zijn werk te gaan, hetgeen van hem niet gevergd kan worden omdat die brug zeer steil, koud en winderig is. Appellant heeft een verklaring van zijn huisarts van 7 juli 2014 overgelegd, waarin is gesteld dat met name temperatuurverschillen zeer onaangenaam zijn voor appellant, die een poliomyelitisinfectie heeft doorgemaakt, en dat appellant daardoor moeilijk kan reizen in koude omstandigheden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv heeft de rechtbank de omvang van het geding juist vastgesteld, kan appellant zich kleden op koude en natte weersomstandigheden en zijn er voor appellant voldoende alternatieve routes naar zijn werk, waarbij de Erasmusbrug gemeden kan worden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.1.
Appellant heeft op het door hem ingediende formulier ‘aanvraag vergoeding vervoer’ onder meer aangekruist dat hij normaal met de auto naar zijn werk reist, dat hij geen eigen auto heeft en een vergoeding aanvraagt voor vervoer naar het werk en privékilometers. Appellant is in het kader van een beoordeling van de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening op 4 augustus 2011 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest.
4.2.2.
Tegen deze achtergrond kan de uitlating van appellant tegenover de verzekeringsarts niet worden gezien als een aanvraag voor een vergoeding van de kosten van aanpassing van zijn auto. Hierbij is verder van belang dat appellant zijn op zichzelf duidelijke aanvraag niet heeft aangevuld of gewijzigd en dat appellant ook niet tijdens het telefoongesprek dat hij op 14 augustus 2011 heeft gevoerd met een arbeidsdeskundige van het Uwv, in zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 18 augustus 2011 of in zijn beroepschrift en aanvullend beroepschrift tegen het bestreden besluit, heeft aangevoerd dat het Uwv de reikwijdte van zijn aanvraag niet juist heeft ingeschat. Eerst ter zitting van de rechtbank heeft appellant naar voren gebracht dat het zijn bedoeling is geweest om een vergoeding te verkrijgen voor het aanpassen van zijn auto naar volledige handbediening. Het Uwv is er in de gegeven omstandigheden terecht van uitgegaan dat appellant een vergoeding voor vervoer naar het werk en privékilometers heeft aangevraagd. Hieruit volgt dat het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag geen betrekking had op aanpassing van de auto, juist is. Van schending door de rechtbank van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dan ook geen sprake.
4.3.
Met betrekking tot de vraag of het Uwv de door appellant aangevraagde vervoersvoorziening heeft mogen afwijzen, wordt als volgt overwogen.
4.3.1.
Niet in geschil is dat appellant structurele functionele beperkingen heeft als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA. In geschil is de vraag of de inmiddels aan appellant ter beschikking gestelde scootmobiel voor appellant een adequate voorziening is voor het reizen naar zijn werk.
4.3.2.
Uit een door het Uwv overgelegd rapport van een bezwaarverzekeringsarts blijkt dat appellant niet is aangewezen op gesloten vervoer, omdat hij los van de mobiliteitsproblemen ten gevolge van de polio gezond is. Uit de verklaring van de huisarts van appellant van 7 juli 2014 kan niet worden afgeleid dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts onjuist is. Van appellant mag verwacht worden dat hij in alle weersomstandigheden adequate kleding draagt.
4.3.3.
Gezien de afstand tussen de woning van appellant en diens werkplek van nog geen zes kilometer, het bereik van de scootmobiel van 32 kilometer en de snelheid van maximaal twintig kilometer per uur heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv dat de scootmobiel als een adequate vervoersvoorziening kan worden beschouwd terecht gevolgd.
4.3.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat alternatieve routes die niet over de Erasmusbrug gaan, zoals de route over de Willemsbrug of door de fietstunnel van de Maastunnel, door hem niet gevolgd kunnen worden en dat het evenmin doenlijk is om een deel van het traject met de metro af te leggen. De stelling van appellant dat de route over de Erasmusbrug voor hem niet doenlijk is, wordt daarom onbesproken gelaten.
4.3.5.
Uit 4.3.1 tot en met 4.3.4 volgt dat de in 4.3 gestelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M. Crum
IvR