ECLI:NL:CRVB:2014:3185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- P.W. van Straalen
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens vermeende gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 juli 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar bijstand ongegrond had verklaard. De intrekking was gebaseerd op het vermoeden dat appellante samenwoonde met haar vriend, [S.], wat zij ontkende. De sociale recherche had een onderzoek ingesteld naar de feitelijke situatie, waarbij onder andere huisbezoeken en getuigenverhoren zijn afgenomen. De Raad oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat appellante en [S.] een gezamenlijke huishouding voerden, omdat de zorg van appellante voor [S.] niet van zodanige aard was dat dit als wederzijdse zorg kan worden aangemerkt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het college, en verklaart het beroep van appellante gegrond. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente over de na te betalen bijstand.