4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.Voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand is inzicht vereist in de financiële positie van betrokkene in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Het college heeft bij brief van 5 juli 2012 dan ook terecht verzocht om de in 1.2. genoemde stukken. De rechtbank heeft, anders dan appellant heeft gesteld, in dit verband terecht overwogen dat het gegevens betreffen die relevant zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Niet in geschil is dat het college appellant in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen.
4.3.Vaststaat dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Zo heeft appellant geen bewijzen van betaling overgelegd met betrekking tot de accommodatie en de kosten van levensonderhoud in Thailand. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet meer gegevens had kunnen verstrekken dan hij heeft gedaan omdat deze niet (meer) in zijn bezit waren. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet (meer) de beschikking kon krijgen over de gevraagde stukken dan wel over kopieën daarvan. Appellant heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op geen enkele wijze geprobeerd voornoemde gegevens (alsnog) te verkrijgen. Niet duidelijk is geworden waarom appellant bijvoorbeeld geen gegevens heeft kunnen overleggen over zijn verblijf in Thailand. De enkele stelling van appellant dat de eigenaren van het appartement waar appellant stelt te hebben verbleven niet willen meewerken aan het verstrekken van informatie is, wat daar verder ook van zij, onvoldoende voor het oordeel dat appellant redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde betalingsbewijzen met betrekking tot de accommodatie te verstrekken.
4.4.Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag om bijstand van 31 mei 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Voor zover appellant heeft gesteld dat het dagelijks bestuur deze aanvraag, gelijk een eerdere aanvraag van 2 april 2012, inhoudelijk had moeten beoordelen, heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat aan laatstgenoemde aanvraag een ander feitencomplex ten grondslag ligt. Bovendien staat een inhoudelijke behandeling van een eerdere aanvraag niet in de weg aan toepassing van artikel 4:5 van de Awb, mits aan de toepassingsvoorwaarden wordt voldaan. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad evenals de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.5.Niet in geschil is dat het college appellant in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen met de in 1.5 bedoelde stukken en dat die aanvulling niet binnen de aan appellant gegeven termijn, die eindigde op 10 september 2012, heeft plaatsgevonden.
4.6.De rechtbank heeft, anders dan appellant heeft gesteld, terecht overwogen dat de in 1.5 genoemde gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Vaststaat dat appellant de gevraagde bankafschriften van rekening [nummer] over de periode van
20 mei 2012 tot en met 19 juli 2012 niet binnen de hersteltermijn heeft overgelegd.
4.7.Appellant heeft aangevoerd dat hem vanuit zorgvuldigheidsoverwegingen een tweede hersteltermijn had moeten worden gegund. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat niet valt in te zien dat de hersteltermijn zodanig kort was dat het voor appellant niet mogelijk was om bijtijds te kunnen voldoen aan het verzoek. Daarnaast heeft appellant ook niet verzocht om verlenging van de hem gegeven hersteltermijn. Dat appellant, zoals hij stelt, abusievelijk enkele bankgegevens niet heeft verstrekt moet, mede gelet op de duidelijke vraagstelling over de gevraagde gegevens, voor zijn rekening blijven.
4.8.Uit 4.5 tot en met 4.7 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag om bijstand van 16 augustus 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Anders dan appellant heeft aangevoerd, brengt de enkele omstandigheid dat, zoals appellant heeft gesteld, hem later langdurigheidstoeslag is toegekend en een later ingediende aanvraag om bijstand is gehonoreerd niet vanzelf mee dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de onderhavige aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.9.Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.