ECLI:NL:CRVB:2014:3176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
13-4668 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor de meerkosten van een lactose- en glutenvrij dieet

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de extra kosten van een gluten- en lactosevrij dieet in 2012. Appellante ontving eerder bijzondere bijstand voor dieetkosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft haar aanvraag voor 2012 afgewezen. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het college in de gelegenheid gesteld om het besluit te herstellen, maar uiteindelijk is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de bijzondere bijstand voor de meerkosten van haar dieet op een hoger bedrag moet worden vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college zich op een mededeling van de arts Indicatie en Advies heeft mogen baseren, waarin de meerkosten van het dieet voor 2012 op € 1400,00 zijn vastgesteld. Appellante heeft niet aangetoond dat haar dieetkosten hoger waren dan dit bedrag. De Raad heeft geoordeeld dat het college niet verplicht was om het bedrag van de bijzondere bijstand gelijk te stellen aan eerdere toekenningen, omdat deze gebaseerd waren op een beleid dat inmiddels was beëindigd.

De Raad heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van appellante niet slagen en dat het hoger beroep niet kan worden toegewezen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4668 WWB
Datum uitspraak: 30 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2013, 12/3391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Over de jaren 2009, 2010 en 2011 heeft zij bijzondere bijstand ontvangen tot een bedrag van € 1.450,59 per jaar voor dieetkosten.
1.2.
Appellante heeft op 30 december 2011 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand op grond van de WWB voor de extra kosten van het volgen een gluten- en lactosevrij dieet in 2012. Zij heeft daarbij geen bedrag genoemd.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2012, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 10 juli 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Bij tussenuitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het door haar geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op de kosten van dieetvoeding niet zijnde preparaten, de Zorgverzekeringswet (Zvw) geen voorliggende voorziening is en dat het college moet beoordelen of met toepassing van artikel 35 van de WWB bijstand moet worden verstrekt voor deze kosten. Voor zover de aanvraag ziet op de kosten van dieetpreparaten is die terecht afgewezen, omdat de Zvw daarvoor een passende en toereikende voorliggende voorziening is en door de weigering geen acute noodsituatie ontstaat.
1.5.
Bij brief van 18 april 2013 heeft het college mr. Van Zundert gevraagd mee te delen en met bewijsstukken te onderbouwen welke dieetvoeding niet zijnde preparaten appellante in 2012 heeft gebruikt en wat de kosten hiervan zijn. Mr. Van Zundert heeft daarop bij brief van 18 april 2013 geantwoord dat daartoe onderzoek moet worden ingesteld door de GGD. Vervolgens heeft mr. Van Zundert, naar aanleiding van een gesprek met appellante op
26 april 2013, het college bericht dat appellante over eerdere jaren alleen vergoeding voor dieetkosten en niet voor dieetpreparaten had gevraagd en gekregen, dat appellante meer extrakosten maakt dan eerder werd vergoed en dat hij dat zo nodig kan toelichten. Zonder tegenbericht gaat hij er van uit dat dit niet nodig is omdat geen verdeling aangebracht moet worden tussen kosten van dieetvoeding en dieetpreparaten.
1.6.
Bij besluit van 30 mei 2013 (nader besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, het bestreden besluit gewijzigd en aan appellante bijzondere bijstand verleend voor de kosten van dieetvoeding tot een bedrag van € 1.400,- en een vergoeding voor de kosten van de bezwaarschriftprocedure toegekend van € 944,- voor het indienen van het bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting. Namens appellante heeft mr. Van Zundert bij brief van 14 juni 2013 aan rechtbank op dit nader besluit gereageerd en verwezen naar zijn brieven aan het college voorafgaande aan het nader besluit.
2.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het beroep tegen het nader besluit ongegrond is verklaard. Zij voert aan dat de bijzondere bijstand voor de meerkosten van het dieet op een hoger bedrag moet worden vastgesteld en dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten die haar advocaat gemaakt heeft bij de voorbereiding van het nader besluit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De arts Indicatie en Advies van de gemeente Rotterdam heeft op 8 mei 2013 ten behoeve van de voorbereiding van het nader besluit het volgende geschreven: “Naar aanleiding van ons telefoongesprek van vandaag deel ik u mede dat de meerkosten van een lactose- en glutenvrij dieet voor 2012 € 1400,00 op jaarbasis bedragen, volgens de NIBUD prijzengids voor bijzondere bijstand versie 2011-2012 en versie 2012-2013”.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op deze mededeling heeft mogen baseren om het bedrag van de bijzondere bijstand vast te stellen, en daarbij terecht overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de meerkosten van het door haar te volgen dieet meer dan dat bedrag bedragen. Het had op de weg van appellante gelegen om op het onder 1.5 genoemde expliciete verzoek van het college na de tussenuitspraak die gegevens te verschaffen, of dat te doen in haar zienswijze op het nader besluit. De rechtbank was niet gehouden op het aanbod van mr. Van Zundert jegens het college in te gaan, om appellante alsnog in beroep tegen het nader besluit in de gelegenheid te stellen de hoogte van de kosten te adstrueren. Ook in hoger beroep heeft appellante geen bewijs ingebracht, dat de meerkosten van haar dieet in 2012 hoger waren dan € 1.400,-.
4.3.
Het gegeven dat appellante in voorgaande jaren een hoger bedrag aan bijzondere bijstand ontving, betekent, anders dan appellante betoogt, niet dat het college gehouden was ook over 2012 het bedrag van de bijzondere bijstand op een gelijk bedrag te stellen. Daartoe is van belang dat de bijzondere bijstand per jaar op basis van de actuele situatie en kosten wordt vastgesteld en dat de eerdere toekenningen gebaseerd waren op beleid dat het college met ingang van 1 juli 2011 heeft beëindigd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de beroepsgrond dat het bedrag van de bijzondere bijstand te laag is vastgesteld, niet slaagt.
4.5.
Mr. Van Zundert heeft naar aanleiding van een door het college aan hem gericht verzoek om informatie werkzaamheden verricht ten behoeve van de totstandkoming van het nader besluit. Dit betreft geen proceshandelingen in beroep. Deze werkzaamheden kunnen evenmin gebracht worden onder de proceshandelingen indienen bezwaarschrift, verschijnen ter hoorzitting of ter nadere hoorzitting in bezwaar, waarvoor met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding kan worden toegekend. Dit betekent dat het college niet gehouden was een hogere vergoeding voor de kosten van de bezwaarschriftprocedure toe te kennen dat het gedaan heeft. Ook deze beroepsgrond faalt.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.W. Munneke

HD