ECLI:NL:CRVB:2014:3144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- J.F. Bandringa
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking van nabestaandenuitkering en herziening AOW-pensioen wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van de nabestaandenuitkering van appellante en de herziening van haar AOW-pensioen naar het gehuwdennorm. Appellante ontving vanaf februari 1995 een weduwenpensioen, later omgezet in een nabestaandenuitkering. In februari 2011 ontving zij een AOW-pensioen voor ongehuwden, dat in juli 2011 werd verlaagd naar het gehuwdenpensioen. Dit leidde tot een terugvordering van in totaal € 126.764,35 door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van de veronderstelling dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, [naam].
De Svb voerde een onderzoek uit na een huisbezoek op 25 november 2010, waarbij werd vastgesteld dat appellante mogelijk onjuiste informatie had verstrekt over haar woonsituatie. Na een tweede huisbezoek op 17 augustus 2011, waarbij zowel appellante als [naam] verklaringen aflegden, concludeerde de Svb dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Appellante ging in beroep tegen de besluiten van de Svb, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de relatie tussen appellante en [naam] zodanig was veranderd na een herseninfarct van [naam] in mei 2001, dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat de conclusie van de Svb bevestigde. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat er geen gezamenlijke huishouding was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.