ECLI:NL:CRVB:2014:3136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de inpassing van de functie adviseur B binnen de gemeentelijke organisatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de inpassing van appellante, werkzaam als juridisch adviseur, in de generieke functie van adviseur B. Appellante was sinds 1 oktober 2008 aangesteld en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal om haar functie te koppelen aan adviseur B, wat resulteerde in een lagere salarisschaal. De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij het college de werkzaamheden van appellante heeft beoordeeld in het kader van operationele en gemiddeld complexe aangelegenheden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de keuze voor het profiel van adviseur B niet rechtens onhoudbaar is. De Raad heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van appellante, waaronder haar rol als secretaris van de commissie bezwaar- en beroepschriften, meer dan de helft van haar takenpakket uitmaken en dat deze taken onmiskenbaar gerelateerd zijn aan de uitvoering. De Raad heeft ook geoordeeld dat de inpassing van appellante in de functie van adviseur B niet in strijd is met het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel, en dat het college niet gebonden is aan voorlopige inpassingen die in een concept Inrichtingsplan zijn opgenomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.