ECLI:NL:CRVB:2014:3133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
13-497 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-aanvraag en de buiten behandelingstelling door het Uwv

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering buiten behandeling te laten, ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet de gevraagde aanvullende gegevens had verstrekt binnen de gestelde termijn. Appellant had in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was en dat het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid diende te onderzoeken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 4:2, tweede lid, stelt dat de aanvrager de gegevens moet verstrekken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om een aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn en de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om deze aan te vullen.

De Raad concludeert dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag van appellant te beoordelen en dat er geen aanknopingspunten zijn dat appellant redelijkerwijs niet in staat was om de ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/497 WAO
Datum uitspraak: 24 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2012, 12/3087 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij brief van 29 november 2011 heeft appellant verzocht hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
1.2. Bij brief van 10 januari 2012 heeft het Uwv appellant verzocht om aanvullende gegevens te verschaffen en deze uiterlijk 6 maart 2012 te overleggen.
1.3. Bij brief van 25 januari 2012 heeft appellant het Uwv verzocht de verdere correspondentie naar zijn postbus te sturen. Voorts heeft hij opnieuw verzocht om over te gaan tot beoordeling van zijn WAO-aanvraag en een besluit te nemen. Appellant heeft bij deze brief geen nadere gegevens verstrekt
.
1.4. Bij besluit van 14 maart 2012 heeft het Uwv besloten om de aanvraag van appellant op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten
.
1.5. Bij besluit van 22 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 maart 2012 ongegrond verklaard
.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden besloten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb de aanvraag van appellant om een WAO-uitkering buiten behandeling te stellen
.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het besluit van het Uwv niet juist is, hij nog steeds arbeidsongeschikt is, geen arbeid kan verrichten en het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid dient te onderzoeken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan en dat de door het Uwv aan appellant gevraagde aanvullende gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde hersteltermijn te verstrekken.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.S. van der Kolk en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli

HD