Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
.
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering buiten behandeling te laten, ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet de gevraagde aanvullende gegevens had verstrekt binnen de gestelde termijn. Appellant had in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was en dat het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid diende te onderzoeken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 4:2, tweede lid, stelt dat de aanvrager de gegevens moet verstrekken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om een aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn en de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om deze aan te vullen.
De Raad concludeert dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag van appellant te beoordelen en dat er geen aanknopingspunten zijn dat appellant redelijkerwijs niet in staat was om de ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.