Uitspraak
OVERWEGINGEN
14 juli 2008 tot en met 12 januari 2010 een bedrag van € 14.212,89 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellante teruggevorderd.
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2014, met zaaknummer 13-2857 WW-T, wordt de rechtmatigheid van de WW-uitkering van appellante beoordeeld. De Raad oordeelt dat de manurenlijsten van het uitzendbureau zoveel twijfel oproepen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de referteperiode niet in ten minste 26 weken als werknemer heeft gewerkt. Het Uwv heeft verzuimd om adequaat onderzoek te doen naar de gewerkte dagen van appellante bij het garagebedrijf van de familie van het uitzendbureau, wat leidt tot onzorgvuldig onderzoek en een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit van 12 juli 2011 te herstellen.
De zaak betreft een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het onderzoeksrapport van het Uwv voldoende grondslag bood voor de conclusie dat appellante niet aan de referte-eis voldeed. Appellante heeft echter betoogd dat het rapport onvoldoende bewijs levert en dat er fouten zijn gemaakt in de manurenlijsten.
De Raad benadrukt dat het aan het Uwv is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren en dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat appellante niet aan de referte-eis heeft voldaan. De Raad concludeert dat het Uwv niet heeft aangetoond dat appellante in de referteperiode niet in ten minste 26 weken heeft gewerkt, en dat het bestreden besluit daarom in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heropent het onderzoek in de aan deze zaak gerelateerde zaken en geeft het Uwv de opdracht om het besluit te herstellen.