In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant had een aanvraag voor AWBZ-zorg ingediend, welke door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) niet in behandeling was genomen. CIZ stelde dat er geen relevante wijzigingen waren in de gezondheid en leefomstandigheden van de appellant, en dat er geen medische gegevens waren die de indicatie voor AWBZ-zorg konden onderbouwen. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De rechtbank had eerder al geconcludeerd dat het advies van de medisch adviseur van CIZ zorgvuldig was en dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van de appellant dat er wel een psychiatrische aandoening aanwezig was. De Raad benadrukt dat het aan de appellant was om relevante medische informatie aan te leveren, wat niet is gebeurd. Hierdoor kon de Raad niet anders dan de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van medische advisering en de noodzaak voor appellanten om relevante medische gegevens te overleggen bij aanvragen voor zorg.