ECLI:NL:CRVB:2014:3126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
12-6846 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door Menzis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, geboren in 1999, had op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoonsgebonden budget (pgb) van € 10.585,-- toegekend gekregen voor begeleiding in 2011. Na de indiening van verantwoordingsformulieren door de appellant, heeft Menzis, het zorgkantoor, bij besluit van 28 december 2011 het pgb vastgesteld op nihil en het eerder verstrekte bedrag teruggevorderd. Menzis stelde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, omdat de verantwoording gebreken vertoonde.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat Menzis terecht had vastgesteld dat de verantwoording van de appellant niet voldeed. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant de besteding van het pgb niet toereikend had verantwoord. De appellant had aangevoerd dat zijn oudere broer de zorg had verleend, maar de overgelegde documenten en verklaringen waren onvoldoende om aan te tonen dat het pgb daadwerkelijk was besteed aan zorg.

De Raad oordeelde dat Menzis bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en het bedrag terug te vorderen, omdat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen van de Regeling subsidies AWBZ. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte verantwoording van het gebruik van pgb's, vooral gezien het feit dat deze gefinancierd worden met gemeenschapsgeld.

Uitspraak

12/6846 AWBZ
Datum uitspraak: 24 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
14 november 2012, 12/771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Menzis)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.W.J. de Bont, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Menzis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014. Voor appellant zijn verschenen zijn vader,[vader], zijn broer, [broer] en mr. De Bont. Menzis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Boot.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1999, heeft op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie voor begeleiding. Voor het jaar 2011 heeft Menzis aan appellant voor de inkoop van die begeleiding een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van
€ 10.585,--.
1.2.
Na ontvangst van de door appellant opgestuurde verantwoordingsformulieren, heeft Menzis bij besluit van 28 december 2011 bij de eindafrekening van het pgb over 2011, de hoogte daarvan vastgesteld op € 0,00 en het reeds bij wijze van voorschotten verleende pgb van € 10.585,-- van appellant teruggevorderd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar zijn mening heeft hij alles correct verantwoord en is er geen reden om het pgb voor 2011 op nihil te stellen. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant bij het bezwaarschrift diverse kwitanties en rekeningafschriften gevoegd.
1.4.
Menzis heeft het bezwaar bij besluit van 4 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Menzis heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat nadere bestudering van de door appellant ter verantwoording aangeleverde stukken een aantal gebreken aan het licht heeft gebracht. Als gevolg hiervan kan niet worden vastgesteld dat het pgb daadwerkelijk is besteed aan de zorg waarvoor het is bedoeld.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke en deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat Menzis terecht heeft geconstateerd dat de verantwoording meerdere gebreken bevat. In hetgeen appellant aanvoert, kan volgens de rechtbank geen grond worden gevonden voor het oordeel dat Menzis bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om van appellant een bedrag van
€ 10.585,-- terug te vorderen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen (nu het Zorginstituut Nederland), overeenkomstig de in die regeling gestelde regels, subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van de AWBZ zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (Stcrt. 2005, 242, hierna de Regeling). In paragraaf 2.6 van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het persoonsgebonden budget.
4.1.2. Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, zoals dit artikelonderdeel luidde ten tijde van belang wordt, voor zover hier van belang, bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat hij een schriftelijke overeenkomst sluit met de zorgverlener waarin ten minste, voor zover hier van belang, de volgende onder 1 en 2 genoemde afspraken zijn opgenomen:
1.
declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend;
2.
een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, en wordt door de zorgverlener ondertekend.
4.1.3. Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling, zoals dit artikelonderdeel luidde tot 1 januari 2012, bewaart de verzekerde, voor zover hier van belang, de in onderdeel c bedoelde declaraties gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van Menzis.
4.1.4. Ingevolge artikel 2.6.13, tweede lid, van de Regeling wordt na afloop van iedere subsidieperiode de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
4.1.5. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast. Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.1.6. Ingevolge artikel 4:95 van de Awb kunnen betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom en kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
4.2.1. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of Menzis bij het na bezwaar gehandhaafde besluit van 28 december 2011 het pgb voor 2011 terecht heeft vastgesteld op nihil en een bedrag van €10.585,-- heeft teruggevorderd.
4.2.2. Evenals Menzis en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant de besteding van het pgb over 2011 niet toereikend heeft verantwoord.
4.2.3. Appellant heeft aangevoerd dat de zorg - begeleiding - is verleend door zijn oudere broer. In de tussen appellant en zijn broer gesloten zorgovereenkomst is vermeld dat zorgverlener een variabel aantal uren werkt tegen een vaste vergoeding van €731,70 per maand. Uit de overeenkomst blijkt niet hoeveel uren zorg zal worden geleverd en welk uurtarief is gehanteerd. De overgelegde facturen bevatten geen overzicht van gewerkte dagen, het uurtarief en het aantal te betalen uren. Ter zitting van de Raad heeft de broer van appellant verklaard dat hij destijds een lijst heeft bijgehouden van de gewerkte uren en dat hij deze aan de boekhouder heeft overhandigd. Hij kon echter niet verklaren wat met deze lijst is gebeurd en waarom deze lijst niet is meegestuurd met de verantwoording.
4.2.4. Menzis heeft in het bestreden besluit geconstateerd dat volgens de overgelegde kwitanties de broer van appellant maandelijks een bedrag van €731,70 heeft ontvangen. De data van deze kwitanties komen echter niet overeen met de data van de onder 4.2.3 genoemde facturen, die door de broer, volgens zijn verklaring ter zitting van de Raad, door hem voor ontvangst zijn getekend. Bovendien heeft de vader van appellant bij de hoorzitting in bezwaar verklaard dat hij de betalingen van de zorg deed, dat hij de voorschotten van het pgb overmaakte naar zijn eigen rekening, dat hij hiervan de broer contant betaalde, maar dat hij een deel van het voorschot gebruikte om de belasting van die broer te betalen. In dat verband heeft Menzis aan de hand van de overgelegde bescheiden in het besteden besluit vastgesteld dat de volgens de kwitanties uitbetaalde bedragen niet overeenkomen met de naar de rekening van de vader overgemaakte bedragen. Ten slotte heeft de broer ter zitting van de Raad verklaard dat hij zijn loon soms contant krijgt uitbetaald door de vader, maar dat het meestal op zijn rekening is gestort. Bankafschriften die dit kunnen staven zijn echter niet overgelegd. Verder klopt deze verklaring niet met de kwitanties en de voor ontvangst getekende facturen.
4.2.5. Uit 4.2.3 volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Regeling, zodat Menzis bevoegd was het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag. Omdat uit de verstrekte verantwoording niet kan worden opgemaakt dat het pgb daadwerkelijk is besteed aan zorg en ook de verklaring van de vader en de broer hierover onvoldoende helderheid verschaffen, heeft Menzis het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen kunnen laten prevaleren boven het financiële belang van appellant. Hierbij heeft meegewogen dat geen omstandigheden zijn aangevoerd waarvan gezegd moet worden dat deze in dit geval zwaarder moeten wegen dan het belang dat vastgesteld moet kunnen worden dat het pgb - dat immers met gemeenschapsgeld wordt gefinancierd - daadwerkelijk is gebruikt voor de zorg waarvoor het is bedoeld. Verder zijn door appellant geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Menzis niet redelijkerwijs tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.2.6. Het hoger beroep faalt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M. Crum
IvR