ECLI:NL:CRVB:2014:3126
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- M.F. Wagner
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door Menzis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, geboren in 1999, had op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoonsgebonden budget (pgb) van € 10.585,-- toegekend gekregen voor begeleiding in 2011. Na de indiening van verantwoordingsformulieren door de appellant, heeft Menzis, het zorgkantoor, bij besluit van 28 december 2011 het pgb vastgesteld op nihil en het eerder verstrekte bedrag teruggevorderd. Menzis stelde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, omdat de verantwoording gebreken vertoonde.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat Menzis terecht had vastgesteld dat de verantwoording van de appellant niet voldeed. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant de besteding van het pgb niet toereikend had verantwoord. De appellant had aangevoerd dat zijn oudere broer de zorg had verleend, maar de overgelegde documenten en verklaringen waren onvoldoende om aan te tonen dat het pgb daadwerkelijk was besteed aan zorg.
De Raad oordeelde dat Menzis bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en het bedrag terug te vorderen, omdat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen van de Regeling subsidies AWBZ. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte verantwoording van het gebruik van pgb's, vooral gezien het feit dat deze gefinancierd worden met gemeenschapsgeld.