ECLI:NL:CRVB:2014:3120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- J.F. Bandringa
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand bij wijze van maatregel en de rol van het college in re-integratievoorzieningen
In deze zaak gaat het om de verlaging van de bijstand van appellant met 100% door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Appellant ontving sinds 28 oktober 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een Workfirst-traject is appellant op 17 november 2010 gestart bij Werkplan Productie. Na een medische keuring op 28 april 2011, waaruit bleek dat appellant in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, heeft hij deze echter niet hervat. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellant verlaagd omdat hij niet voldoende gebruik maakte van de aangeboden re-integratievoorzieningen.
De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld en geen maatwerk heeft geleverd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet het vereiste maatwerk heeft geleverd, omdat het college appellant niet heeft gesproken over zijn afwezigheid en de gevolgen daarvan. Hierdoor kan appellant niet worden verweten dat hij niet is verschenen voor de ondertekening van een nieuwe arbeidsovereenkomst.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep gegrond en herroept de besluiten van het college die de bijstand van appellant verlaagden. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het college om maatwerk te leveren en de noodzaak om in gesprek te gaan met de betrokkenen over hun situatie en mogelijkheden.