ECLI:NL:CRVB:2014:3119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- J.F. Bandringa
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de co-oudertoeslag wegens niet voldoen aan voorwaarden
In deze zaak gaat het om de intrekking van de co-oudertoeslag van appellant, die sinds 2 november 2010 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving aanvankelijk een toeslag van 10% voor zijn woonlasten en een co-oudertoeslag, omdat hij zorg droeg voor zijn minderjarige zoon. Echter, na het beëindigen van zijn huurcontract op 1 juni 2011, heeft appellant zijn bijstandsconsulent geïnformeerd dat hij tijdelijk bij vrienden en kennissen verbleef. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft daarop besloten om de bijstandsuitkering van appellant te wijzigen, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden voor de toeslagen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de beoordelingsperiode woonlasten had. De Raad oordeelt dat het college terecht de toeslag van 10% en de co-oudertoeslag heeft ingetrokken, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor deze toeslagen. De Raad benadrukt dat bij co-ouderschap de bijstand afgestemd moet worden op de specifieke omstandigheden van het individuele geval. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij zijn zoon daadwerkelijk op de juiste wijze opvangt en dat de kosten voor zijn zoon voor zijn rekening komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de beoordelingsperiode onjuist was vastgesteld, maar dat dit geen invloed heeft op de uitkomst van de zaak.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 23 september 2014.