ECLI:NL:CRVB:2014:3107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 23 september 2014 in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de beëindiging, intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor appellanten die een gezamenlijke huishouding zouden voeren. Appellant ontving sinds 12 maart 2010 bijstand als alleenstaande, maar heeft samen met appellante op 14 mei 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor gehuwden. Deze aanvraag werd echter ingetrokken en appellante deed een individuele aanvraag, waarbij zij een kostgangersovereenkomst overhandigde. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft na onderzoek besloten de bijstand van appellant te beëindigen en terug te vorderen. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat niet voldaan zou zijn aan het criterium van wederzijdse zorg. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellanten gedurende de te beoordelen perioden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg, ondanks de argumenten van appellanten. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de voorwaarden waaronder bijstandsverlening kan worden ingetrokken of teruggevorderd.