ECLI:NL:CRVB:2014:3105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die bijstand ontving in verschillende periodes van 2006 tot 2011. De Centrale Raad van Beroep behandelt hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had in de eerste uitspraak het besluit van het bestuur om de bijstand in te trekken vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In de tweede uitspraak werd het beroep van appellante tegen de terugvordering ongegrond verklaard.
De Raad stelt vast dat appellante in een gesprek met de sociale recherche heeft verklaard dat zij een bankrekening in Marokko heeft, maar niet heeft gemeld dat zij deze rekening had. Het bestuur heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad oordeelt dat het bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand is voldaan. Appellante heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zij recht had op bijstand, omdat zij niet alle relevante informatie over haar financiële situatie heeft verstrekt.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat de terugvordering van de bijstand terecht is. Appellante heeft niet aangetoond dat de bedragen op haar Marokkaanse bankrekening niet relevant zijn voor de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellante niet slagen en bevestigt de aangevallen uitspraken.