ECLI:NL:CRVB:2014:3102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
12-6172 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending inlichtingen- en medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant had op 2 september 2011 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten heeft de aanvraag afgewezen omdat de appellant weigerde mee te werken aan een huisbezoek, waardoor het college zijn woonadres niet kon vaststellen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 5 oktober 2011 een gesprek had met de sociale dienst, waarna een huisbezoek werd voorgesteld. De appellant weigerde echter mee te werken aan dit huisbezoek. Het college heeft vervolgens de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad oordeelt dat de appellant de nodige informatie over zijn woonadres niet heeft verstrekt, wat essentieel is voor de verlening van bijstand.

De Raad heeft ook overwogen dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek, gezien de verklaringen van de appellant over zijn verblijfplaats en zijn onderneming in Brabant. De weigering van de appellant om mee te werken aan het huisbezoek leidde er toe dat het college niet kon vaststellen of de appellant recht had op bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6172 WWB
Datum uitspraak: 23 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
12 oktober 2012, 12/1971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.M.B. Amting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Namens appellant is verschenen mr. Amting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Kraaikamp.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 2 september 2011 gemeld bij het Uwv Werkbedrijf om bijstand aan te vragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij staat sinds 1 oktober 1994 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het[adres] (woonadres).
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op 5 oktober 2011 op het kantoor van de Sociale Dienst Baarn Bunschoten Soest (sociale dienst) een gesprek met appellant plaatsgevonden. Aansluitend aan het gesprek wilden de medewerkers van de sociale dienst een huisbezoek afleggen aan het woonadres van appellant. Appellant heeft geweigerd mee te werken aan het huisbezoek.
1.3.
Bij besluit van 23 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand onder verwijzing naar de artikelen 11 en 40 van de WWB afgewezen op de grond dat het college de verblijfplaats van appellant niet heeft kunnen vaststellen en dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd, kort gezegd, dat er geen redelijke grond bestond voor een huisbezoek. Appellant heeft ontkend dat hij over een kamer in [woonplaats] zou beschikken. Ook al zou hij regelmatig in [woonplaats] verblijven, dan betekent dat nog niet dat hij zijn hoofdverblijf niet meer had in Bunschoten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 2 september 2011, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 23 november 2011, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, waaronder begrepen juiste en volledige informatie over zijn woonadres aangezien die informatie van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat.
4.4. Anders dan appellant heeft aangevoerd, was er een redelijke grond voor een huisbezoek aanwezig. Appellant is tijdens het gesprek op 5 oktober 2011 bevraagd over de eindrapportage van Reafors van 16 juni 2011. Uit die rapportage blijkt dat hij ten overstaan van een medewerker van Reafors heeft verklaard dat hij een onderneming heeft in Brabant, dat hij energie en tijd stopt in die onderneming en dat hij in die regio ook met grote regelmaat verblijft. Appellant heeft deze verklaringen op 5 oktober 2011 niet weersproken. Hij heeft tegenover de consulent van de sociale dienst verklaard dat hij beschikt over een eigen kamer in een boerderij in [woonplaats], dat hij daarvoor geen huur hoeft te betalen, maar als tegenprestatie werkzaamheden in en rondom de boerderij verricht. Gelet op deze verklaringen van appellant kon het college redelijkerwijs betwijfelen of appellant daadwerkelijk woonde op het door hem opgegeven adres en was er een redelijke grond voor het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek. Niet valt in te zien dat verificatie van de woon- en leefsituatie van appellant op een voor hem minder belastende wijze dan via een huisbezoek kon worden geverifieerd. De omstandigheid dat appellant op 5 oktober 2011 de aanwezigheid van een hennepkwekerij op zijn woonadres, die door de politie enkele dagen later is ontmanteld, niet kenbaar wilde maken, vormt geen rechtvaardiging voor appellant om niet te voldoen aan de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB.
4.5.
Als gevolg van de weigering van het huisbezoek kon het college het woonadres van appellant niet vaststellen en is de aanvraag terecht afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en P.W. van Straalen en
M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.T.P. Pot

HD