ECLI:NL:CRVB:2014:309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12-5642 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet verschijnen op afspraken en niet tijdig overleggen van bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), was niet verschenen op meerdere afspraken met het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren en had ook niet tijdig de gevraagde bankafschriften overgelegd. Het dagelijks bestuur had de bijstand van de appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet voldeed aan de verplichtingen die aan de bijstandsverlening waren verbonden.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk niet op de afspraken is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd. De appellant voerde aan dat hij niet op de afspraken hoefde te verschijnen vanwege een eerdere afspraak bij een re-integratiebureau, maar de Raad oordeelde dat deze beroepsgrond niet opging. De appellant had de informatie over de wijziging van de afspraak pas na de geplande afspraak met de Sociale Dienst ontvangen, waardoor hij niet kon aannemen dat hij niet hoefde te verschijnen.

De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende medewerking had verleend en dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand had opgeschort en ingetrokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

12/5642 WWB, 12/5643 WWB
Datum uitspraak: 4 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 oktober 2012, 12/2376, 12/2379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. Wouters. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.W. Francke.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Walcheren (SDW) heeft appellant bij brief van 20 december 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 28 december 2011 met het oog op de arbeidsverplichtingen. Appellant is daarbij tevens verzocht om de afschriften over de periode vanaf 1 september 2011 van al zijn bankrekeningen mee te nemen. Omdat appellant op
28 december 2011 niet is verschenen en geen bankafschriften heeft ingeleverd, heeft het dagelijks bestuur van de SDW hem op 29 december 2011 uitgenodigd voor een gesprek op
6 januari 2012. Appellant is wederom verzocht de gevraagde bankafschriften mee te nemen. Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen op 6 januari 2012.
1.3.
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2012 opgeschort en hem nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 16 januari 2012.
1.4.
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken.
1.5.
Bij besluiten van 16 april 2012 (bestreden besluiten) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 9 januari 2012 en 18 januari 2012 ongegrond verklaard. Het dagelijks bestuur heeft aan de bestreden besluiten artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 54, vierde lid, van de WWB ten grondslag gelegd en heeft overwogen dat appellant, ook na herhaalde oproepen, niet op afspraken is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op de geplande gesprekken van 28 december 2011, 6 januari 2012 en 16 januari 2012 en dat appellant evenmin de onder 1.2 genoemde gegevens binnen de door het dagelijks bestuur gestelde termijn heeft verstrekt.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het feit dat hij op 28 december 2011 niet bij de SDW is verschenen hem niet kan worden verweten omdat bij een gesprek op 27 december 2011 bij
re-integratiebureau Lété tegen hem is gezegd dat hij daar geen werk kan verrichten en dat hij zich op 3 januari 2012 bij de bedrijfsarts moet melden. Appellant heeft uit de brief van Lété van 28 december 2011 afgeleid dat hij niet bij de SDW hoefde te verschijnen. Deze beroepsgrond treft geen doel. In de brief van Lété van 28 december 2011 is vermeld dat “onze eerdere afspraak komt te vervallen”. Deze zinsnede ziet op een wijziging in het tijdstip van de op 27 december 2011 gemaakte afspraak met de bedrijfsarts van Lété voor 3 januari 2012. Bovendien kan appellant de brief van Lété van 28 december 2011 niet eerder hebben ontvangen dan op 29 december 2011, dat wil zeggen een dag na de geplande afspraak met de SDW van 28 december 2011, wat betekent dat appellant die brief niet heeft kunnen afleiden dat de afspraak met de SDW van 28 december 2011 zou vervallen.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij dacht dat hij niet op de afspraken van 6 en
16 januari 2012 hoefde te verschijnen omdat hij op 3 januari 2012 nog bij de bedrijfsarts was geweest. Dit vormt geen verontschuldiging voor het niet verschijnen op deze afspraken. Gelet op de inhoud van de brief van het dagelijks bestuur van de SDW van 29 december 2011 en de brief van het dagelijks bestuur van 9 januari 2012, waarin appellant er op is gewezen dat hij niet op afspraken is verschenen, dat daarom het recht op bijstand is opgeschort en dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om deze fout te herstellen door alsnog op gesprek te komen, moet het voor appellant duidelijk zijn geweest dat hij op 6 en 16 januari 2012 diende te verschijnen. Het feit dat appellant een slechte relatie had met zijn klantmanager vormt geen excuus voor het, zonder bericht, niet verschijnen op deze afspraken en het niet tijdig overleggen van de gevraagde bankafschriften.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD