In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had een WW-uitkering aangevraagd, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid. Na bezwaar had het Uwv de beslissing herzien en de uitkering alsnog toegekend, maar de betalingen werden gedaan op een rekening die appellant eerder had uitgesloten. Appellant stelde dat het Uwv niet bevrijdend had betaald, omdat de uitkering niet op de door hem opgegeven rekening was gestort. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad overweegt dat volgens artikel 4:89 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betaling dient te geschieden op een door de schuldeiser bestemde rekening. Appellant had echter een ander rekeningnummer opgegeven, maar het Uwv had de betalingen gedaan op een eerder opgegeven rekeningnummer. De Raad concludeert dat de storting op de uitgesloten rekening van appellant toch als nakoming van de verbintenis kan worden aangemerkt, omdat de schuldeiser de betaling op die rekening niet rechtsgeldig heeft geweigerd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van de nabetalingen niet te zijn beschikking is gekomen, en daarom heeft het Uwv bevrijdend betaald. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van wettelijke rente, en de uitspraak is openbaar gedaan.