ECLI:NL:CRVB:2014:3083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
12-4952-AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning persoonsgebonden budget wegens niet-naleving verplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 25 juli 2012 het beroep van appellante tegen een besluit van Zorgkantoor Haaglanden ongegrond verklaarde. Appellante had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2010 en 2011. Zorgkantoor Midden-Holland had ook een pgb verstrekt, maar na een verhuizing van appellante van Gouda naar Den Haag, verzocht Zorgkantoor Midden-Holland Zorgkantoor Haaglanden om het pgb over te nemen. Op 14 december 2011 besloot Zorgkantoor Haaglanden echter om geen pgb meer toe te kennen aan appellante, omdat zij had verzuimd om melding te maken van het dubbel ontvangen pgb van Zorgkantoor Midden-Holland. Dit leidde tot de weigering van de toekenning van het pgb met ingang van 1 januari 2012.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij haar verhuizing tijdig had doorgegeven en dat Zorgkantoor Haaglanden niet had meegewogen dat zij 24-uurszorg nodig had, welke zorg niet in natura kon worden geleverd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen als pgb-houder, aangezien zij geen melding had gemaakt van het dubbel ontvangen pgb. De Raad verwees naar de relevante artikelen van de Regeling subsidies AWBZ, die bepalen dat een zorgkantoor de verlening van een pgb kan weigeren indien de verzekerde zich niet aan de verplichtingen houdt. De Raad concludeerde dat Zorgkantoor Haaglanden terecht het pgb had geweigerd en bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en D.S. de Vries als leden. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.

Uitspraak

12/4952 AWBZ
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juli 2012, 12/4897 en 12/4898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zorgkantoor Haaglanden
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Zorgkantoor Haaglanden heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter en mr. Chocolaad. Zorgkantoor Haaglanden heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante beschikt over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In verband met deze indicatie heeft Zorgkantoor Haaglanden een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellante verstrekt voor de jaren 2010 en 2011. Zorgkantoor Midden-Holland heeft voor de jaren 2010 en 2011 in verband met dezelfde indicatie eveneens een pgb aan appellante verstrekt.
1.2.
Zorgkantoor Midden-Holland heeft op 10 november 2011 Zorgkantoor Haaglanden schriftelijk verzocht om het pgb van appellante over te nemen met ingang van 1 januari 2012, in verband met een verhuizing van appellante van Gouda naar Den Haag.
1.3.
Bij besluit van 14 december 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2012 (bestreden besluit), heeft Zorgkantoor Haaglanden beslist om geen pgb meer toe te kennen aan appellante met ingang van 1 januari 2012. Appellante kan wel in aanmerking komen voor zorg in natura. Zorgkantoor Haaglanden heeft hieraan ten grondslag gelegd, voor zover van belang, dat is gebleken dat appellante in 2010 en 2011 ook van Zorgkantoor Midden-Holland een pgb heeft ontvangen voor AWBZ-zorg en dat zij heeft verzuimd om van het aldus dubbel ontvangen pgb melding te maken. Hiermee heeft appellante niet voldaan aan de uit hoofde van het pgb op haar rustende verplichtingen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij haar verhuizing tijdig telefonisch heeft doorgegeven aan Zorgkantoor Midden-Holland en dat zij hiermee heeft voldaan aan haar verplichtingen als pgb-houder. Voorts heeft Zorgkantoor Haaglanden niet meegewogen dat appellante 24-uurszorg nodig heeft en dat deze zorg niet in natura kan worden geleverd. Ook had Zorgkantoor Haaglanden een minder ingrijpende oplossing moeten kiezen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) is bepaald dat het zorgkantoor verlening van een persoonsgebonden budget weigert indien de verzekerde zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen.
4.1.2. In artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder m, van de Rsa is bepaald dat de verzekerde het zorgkantoor op diens verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
4.2.
Vast staat dat appellante in 2010 en 2011 een dubbel pgb heeft ontvangen en dat zij hiervan geen melding heeft gemaakt bij Zorgkantoor Haaglanden of Zorgkantoor
Midden-Holland. Nu het appellante redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat een en ander van invloed kan zijn op de verstrekking van het pgb, wordt geoordeeld dat appellante hiermee niet heeft voldaan aan de uit hoofde van de pgb-verlening op haar rustende verplichtingen. Zorgkantoor Haaglanden was dan ook gehouden om op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Rsa de verlening van een pgb aan appellante te weigeren. Hetgeen appellante verder heeft aangevoerd over de noodzaak van 24-uurszorg en de ingrijpendheid voor haar van deze weigering, speelt, gelet op het dwingendrechtelijke karakter van deze bepaling, hierbij geen rol.
4.3.
Op grond van het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker

CVG