ECLI:NL:CRVB:2014:3081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
13-152 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar in zorgverzekeringskwestie na aanmaning

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat is ingediend door betrokkene tegen een brief van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin hij werd gemaand om een zorgverzekering af te sluiten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van het Zorginstituut Nederland, dat de rechtsopvolger is van het College voor zorgverzekeringen (Cvz). De zaak is ontstaan na een aanmaning van 11 april 2012, waarin betrokkene werd gewaarschuwd dat het niet afsluiten van een zorgverzekering zou leiden tot een boete. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen een latere brief van 24 mei 2012, waarin hem werd meegedeeld dat hij verzekeringsplichtig is. De Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 24 mei 2012 niet als een besluit kon worden beschouwd.

De rechtbank Roermond heeft het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de Svb om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat betrokkene niet kon worden tegengeworpen dat hij pas bezwaar maakte nadat de Svb had vastgesteld dat hij een zorgverzekering moest afsluiten. In hoger beroep heeft het Zorginstituut Nederland betoogd dat de brief van 24 mei 2012 slechts een bevestiging was van de eerdere aanmaning en dat hiertegen geen bezwaar mogelijk is volgens de wet.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Zorginstituut Nederland gevolgd en vastgesteld dat de brief van 24 mei 2012 inderdaad een informatief karakter heeft en geen rechtsgevolg met zich meebrengt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

13/152 ZVW
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
4 december 2012, 12/1045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het Zorginstituut Nederland als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent appellant per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder appellant mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, die de Nederlandse nationaliteit heeft en die in het buitenland werkt, is op
11 april 2012 door appellant gemaand binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Hij is er - voor zover hier van belang - in de desbetreffende brief op gewezen dat het niet voldoen aan deze verplichting zou leiden tot oplegging van een boete van ongeveer € 350,- en dat aan hem, wanneer hij in gebreke blijft, een tweede boete zal worden opgelegd.
1.2. Bij brief van 10 mei 2012 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat er onduidelijkheid is ontstaan over de verzekeringsplicht van betrokkene, dat appellant dit onderzoekt en dat aan betrokkene gedurende het onderzoek daarnaar geen boete zal worden opgelegd. Verder is meegedeeld dat als blijkt dat betrokkene verzekeringsplichtig is, de brief van 11 april 2012 van kracht blijft.
1.3. Bij besluit van 18 mei 2012 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan betrokkene bericht dat uit onderzoek is gebleken dat hij verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat hij verplicht is een zorgverzekering af te sluiten.
1.4. Bij brief van 24 mei 2012 heeft appellant betrokkene vervolgens bericht dat is gebleken dat hij verzekeringsplichtig is, dat de brief van 11 april 2012 van kracht blijft en dat hij een zorgverzekering moet afsluiten.
1.5. Betrokkene heeft op 5 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen de brief van 24 mei 2012. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een zorgverzekering heeft en dat hij daarmee voldoet aan de verplichtingen die voor hem uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voortvloeien.
1.6. Appellant heeft het bezwaar van betrokkene bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 24 mei 2012 niet kan worden beschouwd als een besluit, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant er ten onrechte aan voorbijgaat dat betrokkene bij brief van 10 mei 2012 is bericht dat er een onderzoek naar zijn verzekeringsplicht liep. Betrokkene kan daarom niet worden tegengeworpen dat hij heeft gewacht met bezwaar maken totdat appellant definitief had vastgesteld dat hij een (andere) zorgverzekering diende af te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 24 mei 2012 op rechtsgevolg gericht omdat appellant in die brief (definitief) wordt verplicht om een zorgverzekering af te sluiten.
3.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de artikelen 9a van de Zvw en 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangevoerd dat de brief van 24 mei 2012 een bekrachtiging is van de aanmaning die aan betrokkene is gezonden. Het is nooit de bedoeling van de wetgever geweest om bezwaar en beroep mogelijk te maken tegen de aanmaningsbrief en de wetgever heeft om die reden de aanmaning onder het bereik van artikel 8:5 van de Awb gebracht. Volgens appellant is het dan zeker niet de bedoeling van de wetgever geweest om een belanghebbende via de informatiebrieven, die lopende het onderzoek naar diens verzekeringsplicht worden verzonden, alsnog de mogelijkheid te bieden daartegen in bezwaar en beroep te gaan. Naar de mening van appellant vallen deze informatiebrieven daarom eveneens onder het bereik van artikel 8:5 van de Awb.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AWBZ is verzekerd, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, degene die ingezetene is.
4.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw is degene die ingevolge de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico.
4.1.3. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw gaat het Cvz op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zendt het Cvz een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo’n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
4.1.4. Uit artikel 8:5 van de Awb en bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij de Awb volgt dat - onder meer - geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 9a van de Zvw.
4.2.
De brief van 11 april 2012 is een schriftelijke aanmaning als bedoeld in artikel 9a, tweede lid, van de Zvw. Gelet op de onder 4.1.4 genoemde bepalingen stelt de Raad vast dat door de wetgever is bepaald dat hiertegen geen bezwaar en beroep openstaat.
4.3.
De brief van 24 mei 2012 is - niet meer dan - een bevestiging van deze schriftelijke aanmaning. Daarmee heeft deze brief een informatief karakter. Dat voor betrokkene pas na de brief duidelijk was dat appellant ervan is blijven uitgaan dat hij verzekeringsplichtig was, maakt dat niet anders. Dat appellant, zoals hij zelf meent, voldoet aan de verplichtingen die voor hem uit de Zvw voortvloeien, maakt evenmin dat de brief van 24 mei 2012 op rechtsgevolg is gericht.
4.4.
Wat is overwogen in 4.1.1 tot en met 4.3 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt
IvR