In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat is ingediend door betrokkene tegen een brief van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin hij werd gemaand om een zorgverzekering af te sluiten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van het Zorginstituut Nederland, dat de rechtsopvolger is van het College voor zorgverzekeringen (Cvz). De zaak is ontstaan na een aanmaning van 11 april 2012, waarin betrokkene werd gewaarschuwd dat het niet afsluiten van een zorgverzekering zou leiden tot een boete. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen een latere brief van 24 mei 2012, waarin hem werd meegedeeld dat hij verzekeringsplichtig is. De Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 24 mei 2012 niet als een besluit kon worden beschouwd.
De rechtbank Roermond heeft het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de Svb om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat betrokkene niet kon worden tegengeworpen dat hij pas bezwaar maakte nadat de Svb had vastgesteld dat hij een zorgverzekering moest afsluiten. In hoger beroep heeft het Zorginstituut Nederland betoogd dat de brief van 24 mei 2012 slechts een bevestiging was van de eerdere aanmaning en dat hiertegen geen bezwaar mogelijk is volgens de wet.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Zorginstituut Nederland gevolgd en vastgesteld dat de brief van 24 mei 2012 inderdaad een informatief karakter heeft en geen rechtsgevolg met zich meebrengt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.