ECLI:NL:CRVB:2014:3076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
12-5459 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WGA-uitkering en de medische grondslag bij arbeidsongeschiktheid na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een WGA-uitkering heeft aangevraagd na arbeidsongeschiktheid door een verkeersongeval. Appellant, een internationaal vrachtwagenchauffeur, is op 10 juli 2008 uitgevallen door lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA op 22 maart 2010, heeft hij medische onderzoeken ondergaan door Duitse artsen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant per 8 juli 2010 beperkt was in zijn arbeidscapaciteit, wat leidde tot de toekenning van een WGA-uitkering van 35 tot 80%.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van de beslissing. Appellant stelde dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig was, omdat deze appellant niet zelf had gezien en de medische rapporten niet recent waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was. De rapporten van de internist en orthopeed waren voldoende actueel om een juist beeld te geven van de beperkingen van appellant op de relevante datum. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De toekenning van de WGA-uitkering werd terecht gehandhaafd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5459 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 augustus 2012, 12/347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.M. Arets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 10 juli 2008 uitgevallen vanuit zijn functie van internationaal vrachtwagenchauffeur in verband met lichamelijke klachten na een verkeersongeval. Appellant woonde op dat moment in Duitsland en was werkzaam voor een bedrijf, gevestigd in Nederland. Appellant heeft op 22 maart 2010 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In het kader daarvan is appellant op 9 augustus 2010 onderzocht door internist Düren, en op 17 januari 2011 door orthopeed Jantz, beiden gevestigd in Duitsland. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 maart 2011 op basis van dossieronderzoek geconcludeerd dat appellant per 8 juli 2010 beperkt is voor het verrichten van arbeid, zoals omschreven in de rapporten van de internist en de orthopeed. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd die appellant geacht wordt te kunnen verrichten. Bij besluit van 4 mei 2011 is appellant met ingang van 8 juli 2010 een WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. In zijn rapport van 1 december 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts op basis van dossieronderzoek geconcludeerd dat appellant beperkt is voor langdurig staan, langdurig lopen en frequent buigen en zich voor het overige verenigd met de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen. De FML is aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich verenigd met de conclusie dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt ruim 70%. Het bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2011 is bij besluit van 21 december 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 21 december 2011 ongegrond verklaard. Er is geen reden te twijfelen aan de medische grondslag. Er is geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen is zorgvuldig. De bezwaarverzekeringsarts was niet gehouden om zelf lichamelijk en psychisch onderzoek te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich gebaseerd op de zeer uitgebreide onderzoeken van orthopeed Jantz en internist Düren. Een wezenlijke wijziging van de gezondheid na de peildatum kan niet worden meegenomen. Het ligt op de weg van appellant een nieuwe aanvraag te doen. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Niet gebleken is dat het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige onzorgvuldig is of onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de functies passend zijn, ook na de aanscherping van de FML.
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is. Aangevoerd is dat de rapporten van de orthopeed en de internist op het moment van de beoordeling niet meer recent waren. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant niet gezien. Voorts heeft appellant aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand in de loop van 2011 aanzienlijk is verslechterd.
3.2.
Het Uwv heeft gesteld dat Düren en Jantz zorgvuldig en grondig onderzoek hebben verricht. Eigen onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts zou daaraan niets meer hebben toegevoegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op het moment van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts waren de rapporten van internist Düren en orthopeed Jantz ruim 15, respectievelijk ruim 10 maanden oud. Deze omstandigheid doet er niet aan af dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is. Van belang is immers de vraag of de onderzoeksbevindingen een juist beeld geven van de beperkingen op de datum in geding, 8 juli 2010. Er is geen reden om eraan te twijfelen dat de onderzoeken van Düren en Jantz voldoende actueel zijn om een juist beeld te geven van de beperkingen van appellant op 8 juli 2010.
4.2.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte appellant niet zelf heeft gezien op een spreekuur. Appellant heeft niet betwist dat terecht - in eerste instantie - onderzoek door Duitse artsen heeft plaatsgevonden. Gelet op de onderzoeken van Düren en Jantz is het naar het oordeel van de Raad niet onzorgvuldig dat de (bezwaar)verzekeringsartsen hun conclusies niet op eigen onderzoek maar alleen op dossieronderzoek hebben gebaseerd. Daarbij is van belang dat Düren en Jantz beschikken over specialistische kennis als internist, respectievelijk orthopeed, zeer grondig onderzoek hebben verricht en daarvan uitvoerig verslag hebben gedaan.
4.3.
Appellant heeft in beroep een bericht van 27 januari 2012 van Fachkliniek Bad Bentheim en een formulier Arbeitsunfähigkeitsbescheinigung van 13 februari 2012 overgelegd. Voorts zijn overgelegd een rapport van 23 april 2012 van internist/reumatoloog Lohmann en een verklaring van 7 mei 2012 van Scharm, arts voor "Innere Medizin". De bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat deze informatie niet leidt tot een andere conclusie over de belastbaarheid van appellant per 8 juli 2010, omdat de informatie betrekking heeft op de toestand van appellant geruime tijd na de datum in geding dan wel de informatie al bekend was. De stelling van Scharm dat sprake is van een zodanig gering prestatievermogen dat geen activiteiten met enig rendement mogen worden verwacht - voor zover al zou moeten worden aangenomen dat deze stelling mede betrekking heeft op de situatie van appellant per 8 juli 2010 - is volgens de bezwaarverzekeringsarts niet toereikend onderbouwd. Gelet op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts - dat appellant niet heeft weersproken - geeft de overgelegde informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.2, volgt dat in de aangevallen uitspraak terecht is geoordeeld dat het medische onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is en er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag. Voor een onderzoek door een deskundige in opdracht van de Raad is geen aanleiding.
4.5.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Aannemelijk is dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De (bezwaar)arbeidskundige heeft dit voldoende gemotiveerd.
4.6.
De toekenning van de uitkering met ingang van 8 juli 2010 naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% is bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli

HD