In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de herziening en terugvordering van de tegemoetkoming TOG (Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De betrokkene ontving deze tegemoetkoming voor zijn dochter, maar de Svb stelde vast dat hij geen recht meer had op deze uitkering. De Raad oordeelde dat de Svb consistent haar buitenwettelijk, begunstigend beleid had toegepast en dat de betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij geen recht had op de tegemoetkoming. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere communicatie van de Svb en de feitelijke situatie van de dochter van de betrokkene, die in de relevante periode vier nachten per week in een instelling verbleef.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokkene niet bewust zijn inlichtingenplicht had geschonden, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de betrokkene had moeten begrijpen dat hij wijzigingen in de gezinssituatie moest melden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht en de gevolgen van het niet melden van relevante wijzigingen in de gezinssituatie voor het recht op uitkeringen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij A.J. Schaap als voorzitter fungeerde. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.