ECLI:NL:CRVB:2014:3066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
11-6698 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van tegemoetkoming TOG door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de herziening en terugvordering van de tegemoetkoming TOG (Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De betrokkene ontving deze tegemoetkoming voor zijn dochter, maar de Svb stelde vast dat hij geen recht meer had op deze uitkering. De Raad oordeelde dat de Svb consistent haar buitenwettelijk, begunstigend beleid had toegepast en dat de betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij geen recht had op de tegemoetkoming. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere communicatie van de Svb en de feitelijke situatie van de dochter van de betrokkene, die in de relevante periode vier nachten per week in een instelling verbleef.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokkene niet bewust zijn inlichtingenplicht had geschonden, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de betrokkene had moeten begrijpen dat hij wijzigingen in de gezinssituatie moest melden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht en de gevolgen van het niet melden van relevante wijzigingen in de gezinssituatie voor het recht op uitkeringen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij A.J. Schaap als voorzitter fungeerde. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

11/6698 TOG
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
12 oktober 2011, 11/1303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt een tegemoetkoming op grond van de Regeling
tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) voor zijn dochter [naam], geboren op 29 augustus 1993.
1.2.
Bij besluit op bezwaar van 27 april 2011 (bob I) heeft Svb, beslissend op bezwaar, het
besluit van 21 oktober 2010 (pb I) gehandhaafd waarbij is vastgesteld dat betrokkene met ingang van het tweede kwartaal van 2011 geen recht heeft op een tegemoetkoming TOG.
1.3.
Bij besluit van 27 april 2011 (pb II) heeft Svb vastgesteld dat betrokkene met ingang van
het vierde kwartaal van 2002 geen recht heeft op een tegemoetkoming TOG en dat betrokkene de sinds (onverschuldigd) betaalde tegemoetkomingen, zijnde € 6.625,19 terug moet betalen.
1.4.
Bij besluit van 18 augustus 2011 (bob II) heeft Svb het besluit van 27 april 2011 (bob 1)
vervangen en het bezwaar tegen pb I alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat betrokkene vanaf het vierde kwartaal van 2010 geen recht heeft op een tegemoetkoming TOG.
1.5.
Bij afzonderlijk besluit van 18 augustus 2011 (bob III) heeft Svb het bezwaar tegen pb II gegrond verklaard en vastgesteld dat:
  • betrokkene recht heeft op een tegemoetkoming TOG vanaf het vierde kwartaal 2002 tot en met het vierde kwartaal van 2006 en over het jaar 2008;
  • betrokkene geen recht heeft op een tegemoetkoming TOG over 2007 en vanaf het eerste kwartaal van 2009;
  • een bedrag van € 2.404,82 moet worden terug betaald.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bob I niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bob II ongegrond verklaard, het beroep tegen bob III deels gegrond en deels ongegrond verklaard, alsmede deels vernietigd en pb II herroepen. De rechtbank heeft hiertoe - onder meer - overwogen dat niet in geschil is dat [naam] in 2007, 2009 en vanaf het vierde kwartaal van 2010 wekelijks vier nachten of meer niet thuis maar in [instelling] heeft doorgebracht. Nu uit Svb-beleidsregel SB1014 blijkt dat Svb voor toekenning van een tegemoetkoming TOG het criterium hanteert dat het kind behoort tot het huishouden waar het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd wordt doorgebracht, wettigt dat het standpunt van Svb dat [naam] niet thuiswonend is. Daarmee is in beginsel de grond gegeven voor herziening en terugvordering van de aan betrokkene onverschuldigd betaalde tegemoetkoming TOG. Verder heeft de rechtbank overwogen dat Svb, volgens haar eigen beleid, niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht overgaat als de uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. De rechtbank heeft voor zover van belang het volgende overwogen (waarbij voor eiser moet worden gelezen betrokkene en voor verweerder de Svb):
“De rechtbank acht alleszins begrijpelijk dat eiser de daguren dat zijn dochter thuis verblijft in aanmerking heeft genomen bij de vraag of zijn dochter als thuiswonend dient te worden beschouwd. Nu verweerder eiser niet heeft meegedeeld dat voor het thuiswonend zijn de voor nachtrust bestemde tijd bepalend is, kan niet worden gesteld dat eiser redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat hij de feitelijke wijziging in het nachtelijke verblijf van Elisabeth aan verweerder had behoren te melden. Eiser heeft dus niet bewust, of zelfs maar toerekenbaar, zijn inlichtingenplicht geschonden. De rechtbank moet het er dan ook voor houden dat eiser, naar objectieve maatstaven bezien, niet heeft kunnen vermoeden of begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte tot herziening met volledige terugwerkende kracht heeft beslist.”
3.1.
Svb heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank over de herziening met terugwerkende kracht en terugvordering van de ten onrechte betaalde tegemoetkoming TOG over 2007 en vanaf het eerste kwartaal van 2009. Onder verwijzing naar het wettelijk kader en het beleid heeft Svb betoogd dat, gelet op het bij de aanvraag verstrekte overzicht van wijzigingen in de gezinssituatie die in elk geval gemeld moeten worden, betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de opname van [naam] in [instelling] een omstandigheid is die gemeld had moeten worden aan Svb. Verder heeft Svb aangevoerd dat betrokkene door raadpleging van de beleidsregels van Svb kon weten dat bij de beoordeling van de uitwonendheid van [naam] wordt uitgegaan van de voor de nachtrust bestemde tijd en dat het omslagpunt ligt bij vier nachten per week.
3.2.
Betrokkene heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij, naar objectieve maatstaven bezien, niet heeft kunnen vermoeden of begrijpen dat de tegemoetkoming TOG ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd betaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Svb de tegemoetkoming TOG terecht met terugwerkende kracht heeft herzien en van betrokkene heeft teruggevorderd. Niet in geschil is dat [naam] in de periode in geding vier nachten in [instelling] heeft doorgebracht.
4.3.1.
In dit verband zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang. In artikel 8, eerste lid, van de TOG worden de artikelen 14a tot en met 16, 18 eerste, tweede, derde en zevende lid, 19, 19a, 20, 21a, 22 tot en met 24, 24a eerste lid, 24b, 24c, 24d, 29d, 30 en 31 van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op een tegemoetkoming TOG verklaard.
4.3.2.
Ingevolge het eerste lid van artikel 14a van de AKW dient een besluit tot toekenning van kinderbijslag te worden herzien of ingetrokken, onder meer, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de in artikel 15 of 16 van de AKW neergelegde inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag of indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het tweede lid van artikel 14a van de AKW kan van herziening of intrekking om dringende redenen worden afgezien.
4.3.3.
Ingevolge het eerste lid van artikel 15 is de verzekerde verplicht aan de Svb op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag dat wordt uitbetaald.
4.3.4.
Ingevolge het eerste lid van artikel 24 van de AKW wordt de kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald teruggevorderd. Ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW kan van herziening of intrekking om dringende redenen worden afgezien.
4.3.5.
Uit artikel 14a, eerste lid, van de AKW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uit artikel 24, eerste lid, van de AKW volgt dat Svb de aldus onverschuldigd betaalde uitkering terug vordert.
4.3.6.
Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Zoals de Raad reeds heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 5 november 2010, LJN BO3352, dient het door Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.3.7.
De Raad is niet gebleken dat Svb voormeld beleid niet consistent heeft toegepast. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij geen recht had op de tegemoetkoming TOG. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat Svb reeds in zijn brief van 28 januari 1998, waarin is verwezen naar de aanvraag van betrokkene, aan betrokkene te kennen heeft gegeven dat wijzigingen in de gezinssituatie van betrokkene binnen vier weken aan Svb moeten worden gemeld. Met name zijn genoemd het uitwonend worden en de opname in een instelling van het kind waarvoor een tegemoetkoming TOG wordt verstrekt. Daarnaast is van betekenis dat - zoals betrokkene ook ter zitting heeft verklaard - [naam] in de van belang zijnde periode, behoudens de vakantieperiodes, wekelijks door (een van) de ouders op de maandagen naar [instelling] werd gebracht en op vrijdag werd opgehaald. Ook daaruit had betrokkene naar objectieve maatstaven bezien, kunnen vermoeden of begrijpen dat [naam] niet thuiswonend was en er geen recht bestond op de tegemoetkoming TOG. Ten slotte wijst de Raad er op dat betrokkene de beleidsregels, waarin het criterium van vier nachten per week is vermeld, had kunnen raadplegen. De beleidsregels waren gepubliceerd en lagen ter inzage bij de vestigingskantoren van Svb.
4.4.
De aangevallen uitspraak kan dus niet in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep - voor zover aangevochten - ongegrond verklaren.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak
  • verklaart het beroep - voor zover aangevochten - ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-De Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvR