ECLI:NL:CRVB:2014:3043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
12-6785 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de reikwijdte van de machtiging aan de sociaal raadsvrouw

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 5 april 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit was door het Uwv in een eerder besluit van 3 februari 2012 genomen en het bezwaar van appellant tegen dit besluit was ongegrond verklaard in een besluit van 5 juni 2012.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv niet onzorgvuldig had gehandeld door geen hoorzitting te houden, omdat de gemachtigde van appellant had aangegeven daar geen behoefte aan te hebben. De rechtbank oordeelde dat het Uwv mocht afgaan op de belangenbehartiging door de gemachtigde. Appellant stelde in hoger beroep dat de gemachtigde slechts een beperkte machtiging had en dat het Uwv hem in de gelegenheid had moeten stellen om de hoorzitting bij te wonen. Het Uwv betwistte dit en stelde dat het gebruikelijk is dat een gemachtigde gedurende de gehele procedure optreedt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de machtiging van de sociaal raadsvrouw beperkt uit te leggen. De Raad concludeerde dat de machtiging niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig beperkt was tot het indienen van het bezwaarschrift. Ook werd vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend die zouden aantonen dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad kwam tot de conclusie dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/6785 WIA
Datum uitspraak: 5 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 november 2012, 12/5688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.V. Hendriksen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2014. Namens appellant is verschenen mr. Hendriksen. Namens het Uwv is, met bericht, niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 3 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
5 april 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen hoorzitting te houden, nadat de gemachtigde van appellant had aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv moet kunnen afgaan op de belangenbehartiging van de door appellant voorgedragen gemachtigde. De belangenbehartiging betreft niet alleen het maken van bezwaar, maar ook de handelingen die in de daarop volgende fasen van de bezwaarprocedure worden verricht, waaronder het nemen van een beslissing over het al dan niet horen van appellant tijdens een hoorzitting.
De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gezien om het medisch en arbeidskundig oordeel van het Uwv onjuist te achten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de gemachtigde uitsluitend gevraagd was om te helpen bij het opstellen van een bezwaarschrift. De gemachtigde had slechts een beperkte machtiging. Het Uwv had appellant in de gelegenheid moeten stellen om in bezwaar in persoon de hoorzitting bij te wonen. Verder heeft appellant herhaald dat op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Appellant heeft gesteld dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het op het terrein van de sociale zekerheid gebruikelijk is dat een gemachtigde tijdens de gehele procedure optreedt en niet alleen voor het opstellen van een beroepschrift. Kennelijk heeft ook de gemachtigde de machtiging niet beperkt opgevat. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van
25 oktober 2012 de in beroep ingebrachte informatie beoordeeld. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe informatie ingebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om de door appellant aan zijn sociaal raadsvrouw verstrekte machtiging beperkt uit te leggen. Uit de machtiging blijkt niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig dat deze machtiging beperkt is tot het indienen van het bezwaarschrift en dat het Uwv zich voor de verdere afhandeling van het bezwaar weer rechtstreeks tot appellant zou moeten richten. Het optreden van een gemachtigde heeft tot gevolg dat het contact in beginsel via de gemachtigde verloopt. De stelling van appellant dat het Uwv niet had mogen afgaan op de telefonische mededeling van de gemachtigde dat appellant afzag van een hoorzitting moet worden verworpen.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van de gronden die ook in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden beoordeeld en de Raad kan zich in die beoordeling geheel vinden. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat hij op de datum in geding als gevolg van psychische en lichamelijke klachten meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

IJ