ECLI:NL:CRVB:2014:3035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over bijstandsmaatregel en gezamenlijke huishouding
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 16 september 2014, wordt een maatregel besproken die aan appellant is opgelegd na de intrekking van zijn bijstand. Appellanten, die een gezamenlijke huishouding voeren, hebben bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelt dat het College van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet bevoegd was om de aan appellant opgelegde maatregel ten uitvoer te leggen ten aanzien van de bijstand van appellanten. De Raad draagt het College op om het gebrek in het besluit te herstellen. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellanten ongegrond werd verklaard. De Raad stelt vast dat appellanten sinds 18 juli 2008 bijstand ontvingen, maar dat er onduidelijkheid is over de hoogte van de bijstand die hen is toegekend. De Raad concludeert dat het College de kosten van bijstand kan terugvorderen, maar dat de maatregel niet ten uitvoer kon worden gelegd ten aanzien van de bijstand van appellanten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het College om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van de overwegingen van de Raad.