ECLI:NL:CRVB:2014:3011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
12-5728 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening na niet aangetekende verzending van besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WIA-uitkering met ingang van 6 juli 2011 heeft ingetrokken. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Het bestreden besluit werd op 11 oktober 2011 verzonden, maar niet per aangetekende post. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Appellante stelde dat zij het besluit niet had ontvangen en voerde aan dat zij herhaaldelijk contact had gehad met het Uwv om het besluit te verkrijgen. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit was verzonden en dat appellante niet had aangetoond dat zij het besluit niet had ontvangen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat het vermoeden van ontvangst van het besluit niet was ontzenuwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet tijdig had gereageerd op het bestreden besluit. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om het vermoeden van ontvangst te weerleggen, wat zij niet had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

12/5728 WIA
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 september 2012, 12/567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Broekzitter-Nieuwland, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Broekzitter-Nieuwland. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is met ingang van 22 september 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een herbeoordeling is deze uitkering, bij besluit van 5 mei 2011, met ingang van 6 juli 2011 ingetrokken. Bij besluit van 13 juli 2011 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen van het besluit van 5 mei 2011, op de grond dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 oktober 2011 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is met een door het Uwv overgelegde computerprint van de verzendadministratie voldoende vast komen te staan dat het bestreden besluit op 11 oktober 2011 naar appellante is verzonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is daarom aangevangen op 12 oktober 2011 en op
22 november 2011 geëindigd. Het beroepschrift van appellante is per fax van 3 februari 2012 ingediend, zodat het beroep niet tijdig is ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan appellante worden verweten dat zij, nadat zij in november 2011 van het Uwv had vernomen dat het bestreden besluit was genomen, niet voldoende actief is geweest om alsnog het bestreden besluit van het Uwv te ontvangen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante zich eerst op 6 januari 2012 tot het Juridisch Loket heeft gewend met behulp waarvan aan het Uwv verzocht is om een kopie van het bestreden besluit en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al eerder, zoals zij stelt, telefonisch contact met het Uwv heeft gehad.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij herhaaldelijk, na het indienen van haar bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2011, telefonisch contact heeft gehad met het Uwv om te informeren naar de stand van zaken. In november 2011 vernam zij van het Uwv dat het bestreden besluit was genomen en aan haar was verzonden. In de maand december heeft zij nogmaals naar het Uwv gebeld met het verzoek haar een afschrift van het bestreden besluit te zenden en heeft zij de rest van de maand afgewacht. Wegens het uitblijven van het bestreden besluit heeft zij zich begin januari 2012 voor hulp tot het Juridisch Loket gewend, waarna zij een kopie van het bestreden besluit heeft ontvangen.
3.2.
Het Uwv heeft zich bij verweerschrift geschaard achter de overwegingen en de beslissing van de rechtbank. Het Uwv heeft aangevoerd dat alle binnenkomende telefoongesprekken bij het klantencontactcentrum worden geregistreerd en bewaard op BSN-nummer. In verband hiermee heeft het Uwv kopieën van alle in de betreffende periode onder het BSN-nummer van appellante geregistreerde gesprekken ingezonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Indien een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de betrokkene daarin, dan zal de ontvangst van het besluit slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien het bestuursorgaan daarvoor nader bewijs levert. Tegen de achtergrond van het hiervoor vermelde beoordelingskader wordt het volgende overwogen.
4.2.
Het staat vast dat het bestreden besluit niet per aangetekende post aan appellante is verzonden. De verzending van het besluit is evenwel door het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt. Het besluit is voorzien van een juiste adressering en van een gestempelde verzenddatum van 11 oktober 2011. Het Uwv heeft in eerste aanleg een kopie van zijn verzendadministratie ingezonden, waaraan valt te ontlenen dat daarin is geregistreerd dat het bestreden besluit op 11 oktober 2011 daadwerkelijk ter postbezorging is aangeboden. Van problemen bij de verzending van poststukken is niet gebleken.
4.3.
De Raad acht aannemelijk dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van appellante worden ontvangen. Appellante heeft immers kennis genomen van naar hetzelfde adres gezonden oproepen van het Uwv met betrekking tot een herbeoordeling in het kader van de aan haar verleende Wet WIA-uitkering (aan welke oproepen appellante gevolg heeft gegeven), van het daarop volgend besluit van 5 mei 2011 (die zij noemt in haar door het Uwv op 30 mei 2011 ontvangen brief en van het besluit van
13 juli 2011 (waartegen appellante bezwaar heeft gemaakt)). Dit rechtvaardigt het vermoeden dat appellante ook het bestreden besluit op haar adres heeft ontvangen.
4.4.
Het ligt op de weg van appellante voormeld vermoeden te ontzenuwen. Appellante heeft daarover gewezen op de sinds november 2011 plaatsgevonden (telefonische) contacten tussen haar en het Uwv om het bestreden besluit te verkrijgen. Daarover overweegt de Raad dat aan de in hoger beroep door het Uwv ingezonden registratiegegevens met betrekking tot die contacten geenszins valt te ontlenen dat die over het uitblijven van het bestreden besluit zijn gegaan. De eerste keer dat zij met behulp van het Juridisch Loket om toezending van een kopie van het bestreden besluit heeft gevraagd is 6 januari 2012. De Raad acht het met de rechtbank, onbegrijpelijk dat appellante, wetend dat het bestreden besluit zou worden genomen en tevens volgens haar eigen verklaring in november 2011 al wetend dat het bestreden besluit was genomen, niet eerder om toezending ervan heeft verzocht. Appellante is er daarom niet in geslaagd het vermoeden dat zij het bestreden besluit na de verzending ervan heeft ontvangen, te weerleggen. Het beroep is dus te laat ingediend en er is geen grond voor het oordeel dat appellante daarbij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
5.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en D.J. van der Vos en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD