ECLI:NL:CRVB:2014:2983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
12-4380 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AWBZ-uitkering indicatie persoonlijke verzorging

In deze zaak gaat het om de herziening van een AWBZ-uitkering voor persoonlijke verzorging van appellante, die lijdt aan een psychotische stoornis, posttraumatische stressstoornis, cannabisafhankelijkheid en osteo-artrose. Appellante heeft op 24 september 2010 een indicatie voor zorg aangevraagd bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) voor de functie Persoonlijke Verzorging (PV). CIZ heeft in verschillende besluiten indicaties afgegeven, maar appellante is van mening dat de indicatie voor PV naar klasse 2 onvoldoende is en dat zij recht heeft op een indicatie naar klasse 3.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van CIZ ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag lag zorgvuldig was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet voldoende was en dat de indicatie niet inzichtelijk was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de indicatie voor PV naar klasse 2 niet onjuist is.

De Raad heeft vastgesteld dat de beschikbare medische verklaringen van de behandelend sector geen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de indicaties. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft het hoger beroep afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4380 AWBZ
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
27 juni 2012, 11/5133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van den Buijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Voor appellante is verschenen haar moeder, [moeder], bijgestaan door mr. Van den Buijs. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1981, is bekend met een psychotische stoornis NAO, een posttraumatische stressstoornis, cannabisafhankelijkheid en osteo-artrose in haar enkel.
1.2.
Op 24 september 2010 heeft appellante bij CIZ een indicatie voor zorg als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd. Zij heeft verzocht om de functie Persoonlijke Verzorging (PV).
1.3.
Bij besluit van 3 november 2010 heeft CIZ over de periode van 3 november 2010 tot
3 november 2012 een indicatie gegeven voor de functie PV, klasse 2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft CIZ het besluit van 3 november 2010 vervangen en over de periode van 3 november 2010 tot 3 november 2011 een indicatie gegeven voor PV, klasse 2, en Begeleiding (BG), klasse 2.
1.5.
Hangende het beroep heeft CIZ het besluit van 10 mei 2011 herzien en vervangen door het besluit van 15 november 2011 (bestreden besluit), waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond is verklaard. Daarbij is aan appellante een indicatie gegeven over de periode van
3 november 2010 tot 3 november 2012 voor PV klasse 2 en BG klasse 3. Hiertoe heeft CIZ overwogen dat medisch adviseur H.M. Laane in zijn rapporten van 6 mei 2011, aangevuld op 28 oktober 2011 en 1 november 2011, heeft vastgesteld dat sprake is van een dominante grondslag psychiatrie en een nevengrondslag somatiek. Er is sprake van matige beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en maatschappelijk leven en lichte beperkingen op het gebied van bewegen/verplaatsen en persoonlijke verzorging. Onder verwijzing naar de inhoud van het gespreksverslag van 28 oktober 2011 met behandelend psychiater Artist wordt appellante in staat geacht de zelfzorg zelf uit te voeren, eventueel met gebruik van hulpmiddelen. Er zijn geen somatische en/of psychiatrische redenen dat appellante dat niet zou kunnen. Alleen in periodes van psychose is er wel een (tijdelijke) onderbouwing voor hulp. Het stimuleren tot het zelf oppakken van de activiteiten van PV is aan te bevelen boven overname aangezien dit een antirevaliderend effect kan hebben. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de periodes van psychose wisselend van duur en frequentie zijn. Daarom dient van een ruime berekening te worden uitgegaan, over het gehele jaar gerekend, van gemiddeld drie dagen per week. Hulp bij het toedienen van medicatie is hierbij dagelijks berekend, ook buiten de psychotische periodes.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het advies van de medisch adviseur naar inhoud of wijze van totstandkoming onzorgvuldig is te achten. CIZ heeft aanvullend medisch onderzoek verricht waarbij onder meer informatie van de huisarts en behandelend psychiater Artist is betrokken. Uit het bestreden besluit komt voldoende duidelijk naar voren op welke wijze de informatie van de psychiater is meegewogen en waarom voor gemiddeld drie dagen per week PV is gekozen. Volgens psychiater Artist gaat het namelijk om beperkte periodes van psychose en zou inzet van PV buiten deze perioden een anti-revaliderende werking hebben. Ten slotte heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij op meer PV is aangewezen dan door CIZ is geïndiceerd.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen het in 2 genoemde onderdeel van de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat het (aanvullend) medisch onderzoek onvoldoende moet worden geacht en dat de indicatie voor PV naar klasse 2 niet inzichtelijk is alsmede onvoldoende door CIZ is gemotiveerd. Appellante wenst een indicatie voor PV naar klasse 3 en verwijst naar indicatiebesluiten van een latere datum, de verklaring van de moeder van appellante dat haar dochter zeven dagen per week psychotisch is en de verklaringen van psychiater Artist.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het aan de besluitvorming ten grondslag gelegde medisch onderzoek zorgvuldig is. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Hieraan voegt de Raad toe dat de besluitvorming is gebaseerd op informatie afkomstig van de behandelend sector. Het is de Raad niet gebleken dat de door de behandelaar van appellante verstrekte informatie geen juist of een onvolledig beeld geeft van de gezondheidstoestand van appellante dan wel dat die informatie anderszins onvoldoende was om tot een deugdelijk besluit te komen.
4.2.
De Raad is verder met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de ten behoeve van appellante afgegeven indicatie onjuist is. De beschikbare medische verklaringen van de behandelend sector geven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de indicaties. Ook uit de nadere verklaring van psychiater Artist, neergelegd in een e-mail van 19 september 2012, en in hetgeen namens appellante ter zitting is aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een ruimere indicatie voor PV had moeten worden afgegeven. De Raad volgt appellante evenmin in haar stelling dat de indicaties neergelegd in de besluiten van een latere datum haar standpunt ondersteunen. Nog daargelaten dat CIZ in deze besluiten is uitgegaan van gemiddeld twee dagen zorg per week, hebben deze besluiten geen betrekking op de periode in geding.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker

HD