Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor hotelkosten die zij had gemaakt in de periode van december 2011 tot januari 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had deze aanvraag afgewezen, omdat de hotelkosten niet als noodzakelijk werden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante gebruik had kunnen maken van de nachtopvang en dat er geen aanleiding was om de hotelkosten te vergoeden. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke situaties aan de orde waren gesteld. Het beroep van appellante op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens werd verworpen, omdat niet was aangetoond dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag onevenredige gevolgen had voor haar en haar zoon.
De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hotelkosten noodzakelijke kosten waren, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand door het college op goede gronden is gedaan. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.