ECLI:NL:CRVB:2014:2959
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van besluit inzake bedrijfskrediet en uitkering levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het hoger beroep was ingesteld door appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. K.A. Faber, tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Dit college had op 22 november 2007 een bedrag van € 32.313,04 teruggevorderd van appellanten, bestaande uit een eerder toegekend bedrijfskrediet en periodieke uitkeringen voor levensonderhoud. Appellanten verzochten in 2011 om herziening van dit besluit, maar het college wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die de herziening rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de grieven van appellanten, waaronder het onbehandeld laten van een bezwaarschrift en de zorgvuldigheid van het besluit, geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellanten hadden de mogelijkheid om hun bezwaren eerder naar voren te brengen, maar hadden dit nagelaten.
In hoger beroep herhaalden appellanten hun argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden betroffen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het verzoek af te wijzen. De Raad benadrukte dat de (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit geen rol speelde in de beoordeling van het verzoek om herziening. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.