ECLI:NL:CRVB:2014:2955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
13-2900 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB)

In deze zaak heeft appellant, die tot maart 2012 een pizzeria heeft geëxploiteerd, op 19 april 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellant verzocht om voor 14 juni 2012 verschillende documenten in te leveren, waaronder belastingaanslagen en financiële overzichten. Appellant heeft echter niet voldaan aan dit verzoek binnen de gestelde termijn, wat heeft geleid tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te laten stellen op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat de termijn van twee weken om de gevraagde stukken in te dienen te kort was, gezien zijn status als ex-ondernemer. Hij heeft ook gesteld dat hij problemen heeft besproken met een medewerker van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) en dat zijn boekhouder in juni 2012 met vakantie was.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant deze niet tijdig heeft ingeleverd. De Raad oordeelt dat de hersteltermijn van twee weken niet onredelijk was en dat appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren. De Raad heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten stellen en dat er geen reden was om de aangevallen uitspraak van de rechtbank te vernietigen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

13/2900 WWB
Datum uitspraak: 9 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2013, 12/4419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P.I. van Herwaarden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Herwaarden. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot maart 2012 een pizzeria geëxploiteerd. Op 19 april 2012 heeft hij een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college appellant bij brief van 31 mei 2012 verzocht uiterlijk op 14 juni 2012 een aantal in die brief genoemde stukken in te leveren. Het ging om de aanslagen inkomstenbelasting van de Belastingdienst over de jaren 2009, 2010 en 2011, recente bewijzen van schulden, de balans en winst- en verliesrekening over 2009 tot en met 2011, zakelijke bankrekeningen en de beschikking van de rechtbank over de door appellant gevoerde procedure. Daarbij is appellant erop gewezen dat, als hij niet op tijd reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, het college de aanvraag van appellant niet kan beoordelen en deze niet in behandeling neemt. Tevens is appellant erop gewezen dat, als hij op tijd aangeeft dat het niet lukt om alle gegevens uiterlijk op 14 juni 2012 in te leveren, de termijn waarbinnen de gegevens moeten zijn ingeleverd kan worden verlengd.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2012, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van 19 april 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan het bij brief van 31 mei 2012 gedane verzoek.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een termijn van twee weken om de gevraagde stukken in te dienen lang genoeg is, aangezien de positie van ex-ondernemers anders is dan die van aanvragers met een achtergrond als werknemer of verkrijger van een andere uitkering. Daarnaast heeft appellant wederom aangevoerd dat het meer dan aannemelijk is dat hij bij het gesprek met een medewerker van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) op 6 juni 2012 zijn problemen aan de orde heeft gesteld. Ten slotte is naar voren gebracht dat de boekhouder van appellant in juni 2012 met vakantie was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395), moet een hersteltermijn als hier aan de orde zijn afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag om bijstand. Ook staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd.
4.4.
De in de brief van 31 mei 2012 genoemde hersteltermijn van twee weken komt de Raad niet onaanvaardbaar of onredelijk kort voor. Ter zitting van de Raad heeft appellant verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 mei 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI5352), waarin de Raad heeft geoordeeld dat de aan betrokkene geboden hersteltermijn van slechts een week onredelijk kort was. Deze verwijzing baat appellant niet. Relevant verschil met het thans aan de Raad voorgelegde geschil van appellant is dat aan appellant een hersteltermijn van twee weken is geboden. Bovendien bevond zich blijkens de uitspraak waarop appellant een beroep heeft gedaan, in dat dossier een brief van 1 juni 2005 van de betrokkene aan het bestuursorgaan waaruit bleek dat de betrokkene op die datum niet over de gevraagde stukken beschikte en dat die stukken nog moesten worden opgesteld en ook dat daarvoor een beroep moest worden gedaan op een boekhouder. Gelet hierop was de bij brief 3 juni 2005 geboden hersteltermijn van een week volgens de Raad onvoldoende om de betrokkene in staat te stellen de door het bestuursorgaan gevraagde stukken te laten opstellen en aan te leveren.
4.5.
Appellant moet redelijkerwijs in staat zijn geweest over de gevraagde gegevens te beschikken en deze tijdig te overleggen. Mocht dit laatste anders zijn geweest, dan had het op zijn weg gelegen het college binnen de gestelde hersteltermijn hiervan op de hoogte te stellen en/of eventueel om verlenging van de hersteltermijn te verzoeken. Dat heeft appellant verzuimd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op 6 juni 2012 tijdens een gesprek met een medewerker van SoZaWe over de begeleiding naar werk heeft gemeld dat hij de gevraagde stukken nog niet kon leveren. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij in datzelfde gesprek om uitstel voor het inleveren van de stukken heeft gevraagd. Noch het op 6 juni 2012 opgestelde afsprakenplan noch het e-mailbericht van 20 februari 2013 van de betreffende medewerker van SoZaWe ondersteunt het betoog van appellant.
4.6.
Ook het e-mailbericht van de boekhouder van 28 september 2012 leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit bericht komt slechts naar voren dat de boekhouder van appellant gedurende de maand juni 2012 op vakantie was, en dat hij eerst daarna “een balans” heeft opgemaakt, die op 5 juli 2012 aan appellant is uitgereikt. Het had op de weg van appellant gelegen van deze vertraging met betrekking tot het aanleveren van het betreffende stuk tijdig melding te maken bij het college. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de boekhouder niet over de andere gevraagde gegevens heeft verklaard.
4.7.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

HD