ECLI:NL:CRVB:2014:2942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
13-3129 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en bewijsstukken herkomst kasstortingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de bestreden besluiten van het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren heeft beoordeeld. Betrokkene, die bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft aangevraagd, heeft zich in eerste instantie op 21 februari 2012 gemeld bij het UWV Werkbedrijf. De aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld omdat betrokkene niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. Betrokkene heeft vervolgens opnieuw een aanvraag ingediend, maar ook deze werd buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het dagelijks bestuur de aanvraag niet buiten behandeling had mogen laten, maar dit oordeel werd door het dagelijks bestuur bestreden in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht om bewijsstukken heeft verzocht die de herkomst van de kasstortingen op de bankrekening van betrokkene verduidelijken. Betrokkene heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de kasstortingen verband houden met een lening van zijn broer. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gelaten, omdat betrokkene niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan om de benodigde gegevens te verstrekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van zowel betrokkene als het dagelijks bestuur niet slaagt. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 2 september 2014.

Uitspraak

13/3129 WWB, 13/3333 WWB
Datum uitspraak: 2 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 mei 2013, 12/5392 en 12/5860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben verweerschriften ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2014. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Verhaegen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Vermeer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft zich op 21 februari 2012 gemeld bij het UWV Werkbedrijf om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 7 maart 2012 heeft betrokkene de aanvraag om bijstand ingediend.
1.2.
Bij besluit van 4 april 2012 heeft het dagelijks bestuur de in 1.1 vermelde aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat betrokkene niet tijdig de bij de brieven van 8, 15 en 22 maart 2012 gevraagde gegevens heeft verstrekt. Hierbij is vermeld dat de volgende gegevens of bewijsstukken ontbreken:
  • afschriften of een internetuitdraai vanaf volgnummer 3 (2012) tot 16 maart 2012 van bankrekening [nummer];
  • bewijsstukken waaruit blijkt waar de kasstortingen op bankrekening [nummer] vandaan komen en betrekking op hebben;
  • bewijsstukken waaruit de boekhoudkundige overname van het bedrijf van betrokkene door zijn broer [naam broer] blijkt.
1.3.
Betrokkene heeft zich op 23 april 2012 opnieuw gemeld bij het UWV Werkbedrijf om bijstand aan te vragen. Op 11 mei 2012 heeft betrokkene de aanvraag om bijstand ingediend.
1.4.
Bij brief van 16 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur betrokkene gevraagd om vóór
22 mei 2012, voor zover van belang, bewijsstukken te verstrekken waaruit de boekhoudkundige overname van zijn bedrijf door zijn broer [naam broer] blijkt.
1.5.
Bij besluit van 13 juni 2012 heeft het dagelijks bestuur de in 1.3 genoemde aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat betrokkene niet tijdig de in de in 1.4 vermelde brief gevraagde bewijsstukken waaruit de boekhoudkundige overname van zijn bedrijf door zijn broer [naam broer] blijkt, heeft verstrekt. Hierbij is vermeld dat uit informatie, opgevraagd bij de belastingdienst, is gebleken dat de overdracht van het bedrijf van betrokkene naar zijn broer op 26 januari 2012 boekhoudkundig moet worden verantwoord.
1.6.
Bij besluit van 27 augustus 2012 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het in 1.2 genoemde besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit is, voor zover van belang, aanvullend ten grondslag gelegd dat betrokkene met betrekking tot de kasstortingen in bezwaar weliswaar heeft gesteld dat sprake is van een lening van zijn broer, maar dat niet is gebleken van een reële terugbetalingsverplichting.
1.7.
Bij besluit van 14 september 2012 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het in 1.5 genoemde besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit is, voor zover van belang, aanvullend ten grondslag gelegd dat betrokkene uit de in 1.4 genoemde brief redelijkerwijs had kunnen opmaken dat hij een goed onderbouwde financiële verantwoording middels een eindbalans en een verlies- en winstrekening moest overleggen.
2.1.
Namens betrokkene is beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 1 en 2. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 12/5392 en het beroep tegen bestreden besluit 2 onder nummer 12/5860.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 (12/5392) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de aanvraag niet buiten behandeling heeft kunnen laten in verband met het ontbreken van de gevraagde bankafschriften noch in verband met het ontbreken van bewijsstukken over de boekhoudkundige overname van het bedrijf van betrokkene, maar dat hij de aanvraag wel buiten behandeling heeft kunnen laten in verband met het ontbreken van bewijsstukken over de herkomst van de kasstortingen. Voorts heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit 2 (12/5860) gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 13 juni 2012 herroepen en bepaald dat het dagelijks bestuur de aanvraag van betrokkene van 11 mei 2012 alsnog in behandeling moet nemen. In dit kader heeft de rechtbank geoordeeld dat het dagelijks bestuur de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten in verband met het ontbreken van bewijsstukken over de boekhoudkundige overname van het bedrijf van betrokkene door diens broer.
3.1.
Betrokkene heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 1 en op het ontbreken van bewijsstukken over de herkomst van de kasstortingen. Het dagelijks bestuur heeft zich in hoger beroep bij wege van verweer gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze voor het overige betrekking heeft op bestreden besluit 1 (het ontbreken van de bankafschriften en van bewijsstukken over de boekhoudkundige overname van het bedrijf van betrokkene).
3.2.
Het dagelijks bestuur heeft zich in hoger beroep tevens gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 2.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Betrokkene was sinds 7 juli 2005 eigenaar van een eenmanszaak op het gebied van autohandel, genaamd [bedrijf 1]. In het door betrokkene overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat het bedrijf van betrokkene per 26 januari 2012 is voortgezet onder de naam [bedrijf 2]. Dit is het bedrijf van de broer van betrokkene, [naam broer].
Het hoger beroep van betrokkene (zaak 13/3333 WWB)
4.3.
Niet in geschil is dat bewijsstukken, waaruit de herkomst blijkt van de kasstortingen die op de bankrekening van betrokkene zijn gedaan in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, van belang kunnen zijn om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van betrokkene en daarmee ook voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Het dagelijks bestuur heeft betrokkene dan ook terecht om die bewijsstukken verzocht.
4.4.
Niet in geschil is voorts dat betrokkene, behalve een overzicht ”Bij- en afschrijvingen” van 25 februari 2012 van de ABN AMRO-bank en een boekhoudkundig overzicht van [bedrijf 1] over 2011, binnen de gegeven hersteltermijn geen nadere gegevens heeft overgelegd over de herkomst van de kasstortingen.
4.5.
Betrokkene heeft de herkomst van de kasstortingen toegelicht. Hierbij heeft hij te kennen gegeven dat in de autohandel de afrekening van in- en verkoop van auto’s veelal contant plaatsvindt. Voorts heeft hij aangegeven met zijn broer [naam broer] een overeenkomst van geldlening te hebben gesloten tot een bedrag van € 7.050,-. Deze lening is in het boekhoudkundig overzicht terug te vinden onder ”lening Viduet”. De bedragen van € 1.000,- en € 750,- zijn eveneens op naam van Viduet terug te vinden in het overzicht ”Bij- en afschrijvingen”. De kasstorting van € 800,- is gedaan na verkoop van een auto, aldus betrokkene.
4.6.
Het dagelijks bestuur heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat met de in 4.2 vermelde kasstortingen niet enkel zijn bedoeld de bijschrijvingen van € 750,- en € 1.000,-, maar ook een kasstorting van € 800,- en twee kasstortingen van € 750,-.
4.7.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld in verband met het ontbreken van bewijsstukken over de herkomst van de kasstortingen. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij enkel, zoals gevraagd, een toelichting heeft gegeven op de geldstromen en dat hij hiermee aan zijn verplichting tot het overleggen van de benodigde gegevens als bedoeld in artikel 4:2 van de Awb heeft voldaan.
4.8.
Betrokkene heeft met het enkel overleggen van de in 4.4 vermelde overzichten niet alle gegevens verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. In het boekhoudkundig overzicht over 2011 zijn weliswaar een lening van € 7.050,- en een bedrag aan stortingen van € 1.750,- vermeld, maar hiermee is nog geen bewijs geleverd dat de kasstortingen verband houden met de lening. In het bijzonder heeft betrokkene geen verklaring overgelegd van zijn broer, waaruit blijkt dat deze de betreffende bedragen vlak voor de kasstortingen aan appellant heeft verstrekt. In wat betrokkene heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat betrokkene hierover niet beschikte dan wel hierover niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen.
4.9.
Gelet op 4.1 tot en met 4.8 heeft het dagelijks bestuur de in 1.1 vermelde aanvraag terecht buiten behandeling gelaten. De door het dagelijks bestuur in hoger beroep bij wege van verweer naar voren gebrachte beroepsgronden behoeven, wat daar verder ook van zij, om deze reden geen bespreking meer.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
Het hoger beroep van het dagelijks bestuur (zaak 13/3129 WWB)
4.11.
Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was de in 1.3 vermelde aanvraag buiten behandeling te stellen. In dit verband heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat het betrokkene duidelijk moet zijn geweest dat met de in 1.4 vermelde brief was bedoeld hem te verzoeken boekhoudkundige gegevens over te leggen, bestaande uit een eindbalans en een verlies- en winstrekening waaruit blijkt dat het bedrijf per 26 januari 2012 is beëindigd en vanaf die datum is voortgezet onder een andere naam door de broer van betrokkene.
4.12.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat het dagelijks bestuur in de in 1.4 vermelde brief niet heeft gevraagd om een onderbouwde financiële verantwoording, bestaande uit een eindbalans en een verlies- en winstrekening, waaruit blijkt dat het bedrijf van betrokkene per 26 januari 2012 is beëindigd en vanaf die datum is voortgezet onder een andere naam door de broer van betrokkene. Betrokkene heeft dit ook niet uit de in 1.4 vermelde brief begrepen, getuige de reactie van betrokkene in zijn brief van 21 mei 2012, waarin hij het dagelijks bestuur binnen de gegeven hersteltermijn heeft meegedeeld dat geen boekhoudkundige overname heeft plaatsgevonden van zijn bedrijf door [naam broer], zodat er geen bewijsstukken zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat betrokkene op dat moment ook niet hoefde te begrijpen dat hij een onderbouwde financiële verantwoording bestaande uit een eindbalans en een verlies- en winstrekening moest overleggen, nu betrokkene, ook gezien het rapport van
4 april 2012, niet eerder dan tijdens de hoorzitting op 9 juli 2012 voldoende duidelijk is uitgelegd welke informatie ontbrak.
4.13.
Het dagelijks bestuur heeft in de in 1.4 vermelde brief aldus niet inzichtelijk gemaakt welke gegevens nog ontbraken die voor de beoordeling van de aanvraag van betrokkene nodig waren. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6143) is door het niet concreet vermelden van nog benodigde gegevens, niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De in 4.11 vermelde beroepsgrond van het dagelijks bestuur slaagt dus niet.
4.14.
Het dagelijks bestuur heeft voorts aangevoerd dat, indien het betrokkene onduidelijk zou zijn geweest welke gegevens hij naar aanleiding van de in 1.4 vermelde brief moest verschaffen, het op zijn weg had gelegen om het dagelijks bestuur om informatie te vragen. Verder heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene als ondernemer is om een behoorlijke boekhouding bij te houden en rekening en verantwoording af te leggen bij het staken van het bedrijf. Ook heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat betrokkene, gezien het feit dat zijn broer zelf de boekhouding van het bedrijf verzorgde, redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken. Deze beroepsgronden slagen evenmin. In elk van deze gronden wordt immers voorbijgezien aan het feit dat in dit geval al niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, omdat - naar uit 4.13 volgt - het dagelijks bestuur zelf in gebreke is gebleven om concreet de benodigde gegevens te vermelden.
4.15.
Gelet op 4.1, 4.2 en 4.8 tot en met 4.14 heeft het dagelijks bestuur de in 1.3 vermelde aanvraag ten onrechte buiten behandeling gelaten.
4.16.
Uit 4.15 volgt dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur niet slaagt.
Conclusie
5.
Nu het hoger beroep van betrokkene noch het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt, moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6.
Aanleiding bestaat het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in zaak 13/3129 WWB. Deze kosten worden begroot op € 487,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een
bedrag van € 974,-;
- bepaalt dat van het dagelijks bestuur een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.F. Bandringa en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD