4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.Betrokkene was sinds 7 juli 2005 eigenaar van een eenmanszaak op het gebied van autohandel, genaamd [bedrijf 1]. In het door betrokkene overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat het bedrijf van betrokkene per 26 januari 2012 is voortgezet onder de naam [bedrijf 2]. Dit is het bedrijf van de broer van betrokkene, [naam broer].
Het hoger beroep van betrokkene (zaak 13/3333 WWB)
4.3.Niet in geschil is dat bewijsstukken, waaruit de herkomst blijkt van de kasstortingen die op de bankrekening van betrokkene zijn gedaan in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, van belang kunnen zijn om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van betrokkene en daarmee ook voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Het dagelijks bestuur heeft betrokkene dan ook terecht om die bewijsstukken verzocht.
4.4.Niet in geschil is voorts dat betrokkene, behalve een overzicht ”Bij- en afschrijvingen” van 25 februari 2012 van de ABN AMRO-bank en een boekhoudkundig overzicht van [bedrijf 1] over 2011, binnen de gegeven hersteltermijn geen nadere gegevens heeft overgelegd over de herkomst van de kasstortingen.
4.5.Betrokkene heeft de herkomst van de kasstortingen toegelicht. Hierbij heeft hij te kennen gegeven dat in de autohandel de afrekening van in- en verkoop van auto’s veelal contant plaatsvindt. Voorts heeft hij aangegeven met zijn broer [naam broer] een overeenkomst van geldlening te hebben gesloten tot een bedrag van € 7.050,-. Deze lening is in het boekhoudkundig overzicht terug te vinden onder ”lening Viduet”. De bedragen van € 1.000,- en € 750,- zijn eveneens op naam van Viduet terug te vinden in het overzicht ”Bij- en afschrijvingen”. De kasstorting van € 800,- is gedaan na verkoop van een auto, aldus betrokkene.
4.6.Het dagelijks bestuur heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat met de in 4.2 vermelde kasstortingen niet enkel zijn bedoeld de bijschrijvingen van € 750,- en € 1.000,-, maar ook een kasstorting van € 800,- en twee kasstortingen van € 750,-.
4.7.Betrokkene heeft aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld in verband met het ontbreken van bewijsstukken over de herkomst van de kasstortingen. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij enkel, zoals gevraagd, een toelichting heeft gegeven op de geldstromen en dat hij hiermee aan zijn verplichting tot het overleggen van de benodigde gegevens als bedoeld in artikel 4:2 van de Awb heeft voldaan.
4.8.Betrokkene heeft met het enkel overleggen van de in 4.4 vermelde overzichten niet alle gegevens verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. In het boekhoudkundig overzicht over 2011 zijn weliswaar een lening van € 7.050,- en een bedrag aan stortingen van € 1.750,- vermeld, maar hiermee is nog geen bewijs geleverd dat de kasstortingen verband houden met de lening. In het bijzonder heeft betrokkene geen verklaring overgelegd van zijn broer, waaruit blijkt dat deze de betreffende bedragen vlak voor de kasstortingen aan appellant heeft verstrekt. In wat betrokkene heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat betrokkene hierover niet beschikte dan wel hierover niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen.
4.9.Gelet op 4.1 tot en met 4.8 heeft het dagelijks bestuur de in 1.1 vermelde aanvraag terecht buiten behandeling gelaten. De door het dagelijks bestuur in hoger beroep bij wege van verweer naar voren gebrachte beroepsgronden behoeven, wat daar verder ook van zij, om deze reden geen bespreking meer.
4.10.Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
Het hoger beroep van het dagelijks bestuur (zaak 13/3129 WWB)
4.11.Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was de in 1.3 vermelde aanvraag buiten behandeling te stellen. In dit verband heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat het betrokkene duidelijk moet zijn geweest dat met de in 1.4 vermelde brief was bedoeld hem te verzoeken boekhoudkundige gegevens over te leggen, bestaande uit een eindbalans en een verlies- en winstrekening waaruit blijkt dat het bedrijf per 26 januari 2012 is beëindigd en vanaf die datum is voortgezet onder een andere naam door de broer van betrokkene.
4.12.Met de rechtbank wordt vastgesteld dat het dagelijks bestuur in de in 1.4 vermelde brief niet heeft gevraagd om een onderbouwde financiële verantwoording, bestaande uit een eindbalans en een verlies- en winstrekening, waaruit blijkt dat het bedrijf van betrokkene per 26 januari 2012 is beëindigd en vanaf die datum is voortgezet onder een andere naam door de broer van betrokkene. Betrokkene heeft dit ook niet uit de in 1.4 vermelde brief begrepen, getuige de reactie van betrokkene in zijn brief van 21 mei 2012, waarin hij het dagelijks bestuur binnen de gegeven hersteltermijn heeft meegedeeld dat geen boekhoudkundige overname heeft plaatsgevonden van zijn bedrijf door [naam broer], zodat er geen bewijsstukken zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat betrokkene op dat moment ook niet hoefde te begrijpen dat hij een onderbouwde financiële verantwoording bestaande uit een eindbalans en een verlies- en winstrekening moest overleggen, nu betrokkene, ook gezien het rapport van
4 april 2012, niet eerder dan tijdens de hoorzitting op 9 juli 2012 voldoende duidelijk is uitgelegd welke informatie ontbrak.
4.13.Het dagelijks bestuur heeft in de in 1.4 vermelde brief aldus niet inzichtelijk gemaakt welke gegevens nog ontbraken die voor de beoordeling van de aanvraag van betrokkene nodig waren. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6143) is door het niet concreet vermelden van nog benodigde gegevens, niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De in 4.11 vermelde beroepsgrond van het dagelijks bestuur slaagt dus niet. 4.14.Het dagelijks bestuur heeft voorts aangevoerd dat, indien het betrokkene onduidelijk zou zijn geweest welke gegevens hij naar aanleiding van de in 1.4 vermelde brief moest verschaffen, het op zijn weg had gelegen om het dagelijks bestuur om informatie te vragen. Verder heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene als ondernemer is om een behoorlijke boekhouding bij te houden en rekening en verantwoording af te leggen bij het staken van het bedrijf. Ook heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat betrokkene, gezien het feit dat zijn broer zelf de boekhouding van het bedrijf verzorgde, redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken. Deze beroepsgronden slagen evenmin. In elk van deze gronden wordt immers voorbijgezien aan het feit dat in dit geval al niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, omdat - naar uit 4.13 volgt - het dagelijks bestuur zelf in gebreke is gebleven om concreet de benodigde gegevens te vermelden.
4.15.Gelet op 4.1, 4.2 en 4.8 tot en met 4.14 heeft het dagelijks bestuur de in 1.3 vermelde aanvraag ten onrechte buiten behandeling gelaten.
4.16.Uit 4.15 volgt dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur niet slaagt.