ECLI:NL:CRVB:2014:294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12-2808 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van de WGA-vervolguitkering en medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de appellant, die een WGA-vervolguitkering ontvangt, betwist dat zijn arbeidsongeschiktheid correct is ingeschat door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 januari 2014 uitspraak gedaan. De appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar de hoogte van de vervolguitkering is vastgesteld op 28% van het minimumloon, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 45%.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, en heeft medische stukken ingediend ter onderbouwing van zijn claim, waaronder informatie over epilepsie en leverklachten. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant niet met voldoende medische gegevens heeft aangetoond dat zijn situatie anders is dan door het Uwv is beoordeeld. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de eerdere beoordeling kunnen weerleggen.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de verwijzing naar een psycholoog niet automatisch betekent dat er sprake is van psychische beperkingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de informatie van de bedrijfsarts, huisarts en behandelend mdl-arts adequaat was meegenomen in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt.

Uitspraak

12/2808 WIA
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ̕ s-Hertogenbosch van
4 mei 2012, 11/3679 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever heeft een zienswijze ingediend..
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Namens appellant is mr. Strijbosch verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden. De werkgever heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 18 mei 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) voor de duur van 26 maanden. De arbeidsongeschiktheid van appellant is berekend op 41,1%. Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de WGA-uitkering op 18 juli 2011 eindigt en dat hij vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. De hoogte van de vervolguitkering is gebaseerd op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Dit betekent dat de vervolguitkering 28% van het minimumloon bedraagt.
1.2. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2011 heeft het Uwv verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht op grond waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage is berekend op 41,2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het kader van een heroverweging in bezwaar de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in stand gelaten. Hiertoe heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat de verzekeringsarts een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en op basis van de medische gegevens terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een wijziging van de belastbaarheid van appellant ten opzichte van die per 18 mei 2009. De verzekeringsarts was bekend met de klachten van appellant in verband met zijn hepatitis B en D en met zijn bovenbuikklachten en uit nog bij de huisarts ingewonnen informatie blijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts niet dat sprake is van epilepsie of een andere neurologische aandoening. Het feit dat appellant is doorverwezen naar een psycholoog maakt niet dat hij daarom psychische beperkingen heeft. Deze bleken niet uit het onderzoek door de verzekeringsarts en ook anderszins niet uit het dossier. De bezwaarverzekeringsarts heeft evenmin aanleiding gezien voor een urenbeperking. In de arbeidskundige heroverweging in bezwaar is het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 41,32, zodat op appellant onverminderd de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45% van toepassing is. Bij besluit van 27 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij hun beoordeling de informatie van de bedrijfsarts, van de huisarts van appellant en van zijn behandelend maag-darm-leverarts (mdl-arts) hebben betrokken, evenals het gegeven dat appellant naar een psycholoog is doorverwezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen grond is voor het oordeel dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts deugdelijk heeft gemotiveerd dat de in beroep door appellant ingebrachte medische informatie van de mdl-arts en van chirurg M.R.M. Scheltinga geen nieuwe medische gegevens bevat. Anders dan appellant heeft gesteld, is geen sprake van een evidente aanwijzing voor een psychiatrische stoornis ten tijde van de datum in geding. De rechtbank heeft verder overwogen dat de stelling van appellant dat het Uwv meer gewicht had moeten toekennen aan de samenhang van zijn klachten, niet nader is onderbouwd door appellant. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de in het arbeidskundig onderzoek geselecteerde functies voor appellant passend zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had en dus meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft er op gewezen dat hij recent weer een epileptische aanval heeft gehad, nu om de vier tot zes weken een injectie voor zijn leverklachten krijgt en door de mdl-arts is verwezen naar een psychiater. Hij heeft een brief van chirurg M.R.M. Scheltinga van 23 mei 2012 ingestuurd, waarin wordt beschreven dat er voorlopig wordt doorgegaan met de injecties in de rechter bovenbuik. Ook heeft appellant journaalregels van de huisarts ingestuurd en een briefwisseling tussen
GZ-psycholoog in opleiding D.A.J.M. Tak en de appellant behandelend mdl-arts.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd volledig en maakt die tot de zijne. Hieraan voegt de Raad toe dat ook in hoger beroep appellant niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij lijdt aan epilepsie. Uit de briefwisseling tussen de GZ-psycholoog en de mdl-arts blijkt dat de mdl-arts appellant heeft doorverwezen voor psychologische begeleiding en dat er vooralsnog zonder vervolg twee gesprekken bij de GGzE hebben plaatsgehad. Hieruit blijkt niet dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
5.
Uit hetgeen in 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014 .
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
IvR