ECLI:NL:CRVB:2014:293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.E. Bakker
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 16 mei 2000 ziek meldde vanwege een burn-out. Appellante ontving vanaf 16 mei 2001 een WAO-uitkering en was in dienst bij een andere werkgever, maar viel op 18 juli 2007 uit door een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid per 15 juli 2009 vastgesteld op 25 tot 35%, maar haar uitkering was in afwachting van een proefplaatsing berekend naar 80 tot 100%. Na een herbeoordeling op 5 januari 2011 heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 25 tot 35%. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Arnhem verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar klachten niet juist heeft gewaardeerd, met name in verband met medicijngebruik en de gevolgen daarvan voor haar belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter geconcludeerd dat appellante, met inachtneming van haar beperkingen, in staat is om fulltime te werken. De Raad heeft de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante en dat het maatmaninkomen correct is berekend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 25 tot 35%.