ECLI:NL:CRVB:2014:2921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
14-2392 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum van de omzetting van rupiah-grondslag naar de euro-grondslag in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de ingangsdatum van de omzetting van de rupiah-grondslag naar de euro-grondslag voor uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant, die in 1978 als vervolgde is erkend, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarin de grondslag van zijn uitkering met terugwerkende kracht naar de euro-grondslag werd herzien. De Raad had eerder in een andere zaak geoordeeld dat het hanteren van de rupiah-grondslag in strijd was met het discriminatieverbod van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Dit leidde tot een wetsvoorstel om de rupiah-grondslag te laten vervallen, maar de ingangsdatum van de omzetting werd door verweerder vastgesteld op 1 december 2012, de datum waarop de Raad zijn eerdere uitspraak deed.

Tijdens de zitting op 13 juni 2014 heeft appellant, vertegenwoordigd door R. Thümann, zijn standpunt toegelicht, terwijl de Sociale verzekeringsbank werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs. De Raad overwoog dat de ingangsdatum van de omzetting niet eerder had kunnen zijn dan de datum van de uitspraak van de Raad, en dat eerdere besluiten, die inmiddels rechtens onaantastbaar waren, niet met terugwerkende kracht aangepast hoefden te worden. De Raad benadrukte dat wijzigingen in rechtsopvatting, behoudens bijzondere omstandigheden, geen verplichting met zich meebrengen om terug te komen op eerder genomen besluiten.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de ingangsdatum van de omzetting naar de euro-grondslag op 1 december 2012 bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en B.J. van de Griend. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 september 2014.

Uitspraak

14/2392 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant]te [woonplaats], Indonesië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R. Thümann beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 april 2014, kenmerk BZ01702956 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940‑1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014. Voor appellant is R. Thümann verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in 1978 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Met ingang van 1 oktober 1975 is hem onder meer een periodieke uitkering toegekend. Daarbij is de grondslag van de uitkering met toepassing van artikel 8, derde lid, onder b, van de Wuv vastgesteld naar het inkomen in Indonesisch courant dat uit het in Indonesië uitgeoefende beroep of bedrijf zou zijn genoten (rupiah-grondslag).
1.2. Eind 2012 heeft de Raad in een geschil tussen verweerder en een andere uitkeringsgerechtigde (L) een uitspraak gedaan die inhoudt dat het hanteren van de rupiah-grondslag een onderscheid op grond van nationale afkomst oplevert dat in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Dit betekende dat artikel 8, derde lid, onder b, van de Wuv gelet op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet buiten toepassing had moeten worden gelaten en dat de uitkering van L op grond van de hoofdregel, neergelegd in onderdeel a van dit artikellid, had moet worden berekend naar de grondslag in euro's (CRvB 20 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY7821).
1.3. Die uitspraak van de Raad heeft geleid tot indiening van een voorstel van wet op grond waarvan in de Wuv de grondslag naar het inkomen in Indonesisch courant komt te vervallen (Kamerstukken II, 2013‑2014, 33 856, nr. 2). Onderdeel van het voorstel is, deze wijziging te laten terugwerken tot de datum van de uitspraak van de Raad. Vooruitlopend op de totstandkoming van de wetswijziging heeft verweerder het beleid ontwikkeld om uitkeringen op basis van de rupiah-grondslag alvast ambtshalve naar de euro-grondslag te herzien. Als ingangsdatum geldt daarbij 1 december 2012. Dit is de eerste dag van de maand waarin de Raad zijn uitspraak heeft gedaan.
1.4. Bij besluit van 24 september 2013 heeft verweerder met ingang van 1 december 2012 onder meer de grondslag van de uitkering van appellant voorlopig vastgesteld op € 2.004,74 per maand. Op 14 november 2013 heeft verweerder aan appellant uitkeringsspecificaties toegezonden waarin de nieuwe grondslag is verwerkt. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is aangemerkt als gericht tegen het besluit van 24 september 2013.
1.5. Bij besluit van 11 december 2013 heeft verweerder de grondslag van de uitkering met ingang van 1 december 2012 definitief vastgesteld op € 3.682,68 per maand. Het onder 1.4 bedoelde bezwaar is aangemerkt als mede tegen dit wijzigingsbesluit gericht.
1.6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
In geschil is uitsluitend de ingangsdatum van de omzetting naar de euro-grondslag. Deze is door verweerder gesteld op 1 december 2012.
2.2.
Niet valt in te zien dat verweerder een eerdere ingangsdatum had moeten toepassen dan de eerste dag van de maand waarin de Raad de onder 1.2 genoemde uitspraak heeft gedaan.
De in het verleden jegens appellant tot stand gebrachte besluitvorming is inmiddels rechtens
onaantastbaar geworden. Dat de Raad in een andere zaak heeft geoordeeld dat de wetgeving
waarop die besluitvorming was gebaseerd buiten toepassing had moeten worden gelaten, heeft
weliswaar terecht ook buiten het bestek van die zaak tot aanpassingen voor de toekomst
geleid, maar maakt niet dat verweerder tevens al hetgeen in het verleden jegens appellant is
besloten - en, logischerwijs, ook alle jegens andere personen dan appellante genomen
besluiten waarbij de rupiah-grondslag is toegepast - uit eigen beweging met terugwerkende
kracht aan de bewuste uitspraak van de Raad had moeten aanpassen. Het leerstuk van de
formele rechtskracht staat hieraan in de weg. Het bezwaar van appellant behoefde ook niet
alsnog tot een ingreep als zojuist bedoeld te leiden. Naar vaste rechtspraak van de Raad
(uitspraak van 6 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG5037) brengen wijzigingen in
rechtsopvatting, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, immers geen verplichting met
zich mee om terug te komen van eerdere, rechtens onaantastbaar geworden besluitvorming.
2.3.
Het voorgaande wordt niet anders door de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 februari 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In deze brief geeft de staatssecretaris, in navolging van een oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling van 16 augustus 2007 (CBG 2007-152), blijk van een opvatting die in lijn ligt met de uitspraak van de Raad van 20 december 2012. Daarbij is weliswaar aangekondigd dat de wet zal worden aangepast, maar dat is iets anders dan het
aankondigen van ambtshalve aanpassingen van rechtens vaststaande besluitvorming uit het
verleden. Aan de genoemde brief heeft appellant evenmin enig vertrouwen mogen ontlenen
ten aanzien van de ingangsdatum van de aangekondigde wetswijziging. Het uiteindelijk
- pas na de uitspraak van de Raad - ingediende voorstel van wet gaf verweerder geen aanleiding om de ingangsdatum van de omzetting vroeger te stellen dan op 1 december 2012.
2.4.
Door de ingangsdatum van de omzetting - in lijn met het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Wuv - te stellen op de eerste dag van de maand waarin de Raad zijn uitspraak heeft gedaan, heeft verweerder appellant niet tekort gedaan.
2.5.
Het beroep is dus ongegrond.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD

Q