ECLI:NL:CRVB:2014:2898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante op 6 november 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, omdat werd vastgesteld dat appellante en een bepaalde persoon, hierna te noemen [naam], een gezamenlijke huishouding voerden. Dit besluit werd bevestigd in een later bezwaar, waarbij het dagelijks bestuur stelde dat appellante en [naam] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en uit hun relatie kinderen waren geboren. Appellante betwistte in hoger beroep dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en voerde aan dat [naam] niet de vader was van haar kinderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De Raad concludeerde dat appellante en [naam] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in de woning van appellante hadden en dat er voldoende bewijs was dat [naam] de vader was van in elk geval één van de kinderen van appellante. De Raad oordeelde dat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam].
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen en dat appellante niet had aangetoond dat zij door deze afwijzing in financiële problemen was gekomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 2 september 2014, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.