ECLI:NL:CRVB:2014:2892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de intrekking van WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 26 oktober 2006 ziek meldde met buik-, rug- en hoofdpijnklachten. Na een MRI in december 2007 werd bij haar een hernia vastgesteld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellante een loongerelateerde WGA-uitkering toe van 23 oktober 2008 tot 23 juni 2010, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In mei 2009 herbeoordeelde het Uwv de arbeidsongeschiktheid en concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beslissing om de WIA-uitkering per 23 juni 2010 te staken.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarna een medisch en arbeidskundig onderzoek volgde. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante geschikt was voor rugsparend werk, met beperkingen in langdurig zitten, staan en lopen. De bezwaarverzekeringsarts bevestigde deze conclusie en stelde vast dat appellante geen adequaat herstelgedrag vertoonde. Het Uwv handhaafde zijn besluit om de uitkering te staken.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en in hoger beroep voerde appellante aan dat de intrekking van de uitkering ten onrechte was vastgesteld op 23 juni 2010. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de datum van intrekking correct was en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad zag geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de artsen en bevestigde de beslissing van het Uwv.