ECLI:NL:CRVB:2014:2890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 2004 een WAO-uitkering ontvangt. Het Uwv heeft deze uitkering in 2005 ingetrokken, maar appellant heeft in 2009 opnieuw toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld. Na een onderzoek door een verzekeringsarts en een psychiater, K. Foeken, is vastgesteld dat appellant lijdt aan een dysthyme stoornis en dat zijn behandeling niet adequaat is. De verzekeringsarts heeft op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2011 geconcludeerd dat appellant in staat is tot het verrichten van eenvoudige, niet al te stresserende werkzaamheden, wat resulteerde in een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen informatie in te winnen bij zijn behandelend psychiater en dat de medische beoordeling onjuist is. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht is uitgegaan van de FML van 27 mei 2011 en dat de medische beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.