ECLI:NL:CRVB:2014:2885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
12-3039 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 19 juni 2000 arbeidsongeschikt is door nek-, rug- en schouderklachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd per 3 augustus 2008 ingetrokken na herbeoordeling. Na een periode van werkloosheid en ziekmelding in 2008 vanwege psychische klachten, heeft het Uwv op 11 februari 2011 vastgesteld dat appellant opnieuw recht had op een WAO-uitkering, maar met een lagere mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit werd later herzien naar 55 tot 65% na bezwaar van appellant.

De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij de rechtbank de medische beperkingen die door de verzekeringsarts waren vastgesteld, als juist beschouwde. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn psychische beperkingen onjuist waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zijn lichamelijke klachten niet adequaat waren meegenomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische toestand van appellant. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geduide functies, waaronder inpakker en textielproductenmaker, passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 15 augustus 2014.

Uitspraak

12/3039 WAO
Datum uitspraak: 15 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
6 april 2012, 11/3877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Spooren, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een aantal rapporten ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2014. Namens appellant is verschenen mr. B.W.M. Toemen, kantoorgenoot van mr. Spooren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] in de kunststofindustrie en is op
19 juni 2000 uitgevallen in verband met nek-, rug- en schouderklachten. Hij heeft met ingang van 18 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gekregen, naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is na herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten ingetrokken met ingang van 3 augustus 2008. Appellant was werkloos en heeft zich op 27 december 2008 ziek gemeld in verband met psychische klachten en heeft vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen.
1.3. Bij besluit van 11 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 10 november 2009 recht op een uitkering ingevolge de WAO is ontstaan, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.4. Bij besluit van, eveneens, 11 februari 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 2 februari 2011 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het bij overweging 1.4 vermelde besluit van 11 februari 2011 gegrond verklaard en de WAO-uitkering nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden en geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid per 2 februari 2011 niet zijn onderschat. De functies die door de bezwaararbeidsdeskundige zijn geduid, kunnen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant passend worden aangemerkt.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat zijn psychische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2011 op onjuiste en onvolledige wijze zijn weergegeven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij in hoger beroep het verslag van het psychodiagnostisch onderzoek op 13 september 2012 door psychiater drs. A.W.G.M. van Oss en psychotherapeut drs. K.K. Kotlarczyk ingezonden, alsmede een brief van 4 juni 2012 van GZ-psychologe drs. A.P.J. Moyene-Jansen. Appellant acht het voorts onbegrijpelijk dat beperkingen op lichamelijk gebied niet meer in voorgenoemde FML zijn opgenomen, terwijl dat in de FML van 28 november 2007 nog wel het geval was en zijn klachten sindsdien onveranderd zijn gebleven. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies kunnen door hem niet vervuld worden; met name vanwege prostaatklachten zijn functies die aan de lopende band vervuld moeten worden niet passend.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellant, zoals neergelegd in de FML van 14 januari 2011. De overwegingen van de rechtbank ter zake kunnen volledig worden gevolgd.
4.2.
Ten aanzien van de brief van Moyene-Jansen van 4 juni 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts G. Durlinger in het in hoger beroep ingezonden rapport van
17 juli 2012 verwezen naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser van
8 september 2011. Hierin is het standpunt verwoord dat de verzekeringsarts bij het vaststellen van beperkingen voldoende rekening heeft gehouden met de psychische toestand van appellant en dat de bijkomende diagnose in de brief van Moyene-Jansen van
30 september 2011, posttraumatische stressstoornis, geen aanleiding geeft tot het vaststellen van aanvullende beperkingen. Durlinger heeft vastgesteld dat in het hoger beroepschrift geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn vermeld die betrekking hebben op de situatie per beoordelingsdatum 2 februari 2011. In de brief van Moyene-Jansen van 4 juni 2012 staan naar zijn oordeel ook geen nieuwe medische feiten en wordt uitgegaan van dezelfde DSM-IV diagnostiek. Wat betreft het verslag van het psychodiagnostisch onderzoek op
13 september 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts A.L. Mathoera in zijn reactie van
21 december 2012 te kennen gegeven dat hieruit eveneens geen gegevens worden verkregen die een ander licht werpen op de medische situatie van appellant op de datum in geding.
4.3.
Verzekeringsarts R. Bonneur heeft tijdens zijn onderzoek op 10 januari 2011 uitgebreid aandacht besteed aan de lichamelijke klachten van appellant en op basis van de oogklachten, de diabetes, de prostaatklachten en de rug- en nekklachten van appellant uitgebreide beperkingen aangenomen. Als specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid heeft de verzekeringsarts in de FML van 14 januari 2011 opgenomen dat er op de werkplek gelegenheid moet zijn een toilet te bezoeken. Daarnaast werd een urenbeperking van twintig uur per week aangenomen, waarbij onregelmatige werktijden en werken na
18
uur niet is toegestaan. Häuser heeft in het bij overweging 4.2 genoemde rapport van
8 september 2011 geoordeeld dat deze beperkingen adequaat zijn vastgesteld. Durlinger heeft in het in hoger beroep ingezonden rapport van 17 juli 2012 vermeld dat hij geen noodzaak ziet om af te wijken van het oordeel van Häuser.
4.4.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat de in bezwaar geduide functies inpakker (SBC-code 111190), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en wikkelaar (SBC-code 267050) op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek zijn geduid. In hoger beroep heeft bezwaararbeidsdeskundige
G.C.M. van Heeswijk in de reactie van 2 augustus 2012 verwezen naar het arbeidskundige rapport van 12 oktober 2011, waarin de geschiktheid van de functies naar zijn oordeel voldoende gemotiveerd is. In alle functies is er op de werkplek gelegenheid om het toilet te bezoeken. Met betrekking tot het door appellant benadrukte probleem dat hij bij lopende band werk niet ongehinderd naar het toilet kan gaan, is in laatstgenoemd rapport opgemerkt dat in de functie inpakker, gelet op het feit dat elk half uur gerouleerd wordt, er een hoog aantal mogelijkheden ontstaat om naar het toilet te gaan. Voorts werkt men in een zelfsturende groep en is het niet zo dat appellant (veel) vaker dan anderen naar het toilet moet gaan.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en M.C. Bruning en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.P. Ketting

RK