ECLI:NL:CRVB:2014:2885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- M.C. Bruning
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 19 juni 2000 arbeidsongeschikt is door nek-, rug- en schouderklachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd per 3 augustus 2008 ingetrokken na herbeoordeling. Na een periode van werkloosheid en ziekmelding in 2008 vanwege psychische klachten, heeft het Uwv op 11 februari 2011 vastgesteld dat appellant opnieuw recht had op een WAO-uitkering, maar met een lagere mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit werd later herzien naar 55 tot 65% na bezwaar van appellant.
De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij de rechtbank de medische beperkingen die door de verzekeringsarts waren vastgesteld, als juist beschouwde. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn psychische beperkingen onjuist waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zijn lichamelijke klachten niet adequaat waren meegenomen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische toestand van appellant. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geduide functies, waaronder inpakker en textielproductenmaker, passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 15 augustus 2014.